De Kamer van Zeeland
Inleiding
In 1587 was de Admiraliteit van Veere naar Middelburg verhuisd en omdat Vlissingen de thuishaven van de Admiraliteitsvloot was, was er rond 1600 veel werkgelegenheid in Middelburg. Maar Rotterdam kwam op en was aantrekkelijk geworden voor de kooplieden. Veel kooplieden trokken begin 17e eeuw dan ook naar Rotterdam. Ook de belangrijke wijnhandel (van 1500-1650 werd het grootste deel van de wijnimport in Middelburg ingevoerd) verloor Middelburg aan Rotterdam. Rond 1660 moest Middelburg de positie van tweede handelsstad van de Republiek (na Amsterdam) afstaan aan Rotterdam. Deze teloorgang werd enigszins goed gemaakt door het succes van de Verenigde Oostindische Compagnie.
Zoals Middelburg de tweede handelsstad van de Republiek was, zo was de Kamer van Zeeland was na Amsterdam de belangrijkste van de Kamers van de Verenigde Oostindische Compagnie. De Zeeuwen legden bij de oprichting van de VOC in 1602 f 1.300.405 in, ongeveer de helft van de inleg van de Kamer van Amsterdam. Dat de Zeeuwse Kamer belangrijk was bleek ook uit het feit dat de Heren XVII, de bewindhebbers van de VOC, afwisselend in Amsterdam en Middelburg vergaderden. Na zes jaar vergaderen in Amsterdam werden gedurende twee jaar de vergaderingen in Middelburg gehouden. Bij de oprichting leverde de Kamer van Zeeland 14 personen die ook in de Voorcompagnieën de leiding hadden. Dit aantal zou door natuurlijk verloop worden teruggebracht naar 12, een kwart van het totale aantal van 60 bewindhebbers. Het zijn er echter nooit minder dan 13 worden: Middelburg leverde 9 bewindhebbers, Veere en Vlissingen ieder twee. Nadat De Moucheron in Veere was afgetreden werd zijn zetel door Groningen ingenomen. Zierikzee en Goes wilden ook een stem hebben maar dat is er nooit van gekomen. In tegenstelling tot Holland waar de burgemeesters van de betrokken steden de bewindhebbers benoemden, werden bewindhebbers voor de Kamer van Zeeland aangesteld door de Staten van Zeeland.
De Kamer van Zeeland kende drie Departementen (Commissies): de Commissie van Equipage (bouw, onderhoud, uitrusting en bemannen van de schepen), de Commissie van Koopmanschappen (opslag en beheer van de handelsgoederen) en de Commissie der Thesaurie (financiën; boekhouding en kas). Een bewindhebber had zitting in één van de commissies. De administratie was op soortgelijke wijze geregeld als in Amsterdam. Zeeland kon echter met minder personeel volstaan. De administratieve kantoren waren het kassierskantoor (met de opperboekhouder), het kantoor van de koopmanschappen en het soldijkantoor. Ook op de hierna te bespreken werf waren er boekhouders en klerken. Het pakhuiskantoor was bekend als het 'buiten-comptoir'.
Tot eind van de 18e eeuw was de VOC de belangrijkste werkgever in Middelburg. De VOC had in Middelburg zelf ongeveer 700 werknemers en genereerde ook veel werkgelegenheid bij de toeleveranciers.
Huisvesting van de VOC
De Kamer van Zeeland (Middelburg) huurde tot 1628 kantoorruimte. De eerste ruimte die vanaf juni 1601 gehuurd werd was van Joos Meskens. Waar dit huis gestaan heeft is niet bekend. Aanvankelijk werd ruimte in de pakhuizen van de bewindhebbers en particulieren gehuurd om de goederen op te slaan. In mei 1605 werd van Dirk de Vriese een huis met pakhuizen en kelders gehuurd. Dit huis was waarschijnlijk het huis Biggekercke dat later door de VOC werd aangekocht. Dit huis werd te klein en in 1610 werd het huis met pakhuizen van de weduwe van burgemeester Van der Hooghe gehuurd (dit contract werd in 1613, 1616 en 1621 verlengd). De gehuurde kantoren en pakhuizen lagen dicht bij elkaar. De pakhuizen lagen vooral aan de Kinderdijk, de Korendijk en de Dam (Rotterdamse Kaai).
Oostindisch Huis
Op 18 mei 1628 werd het huis Biggekercke
aangekocht, gelegen tussen de Rotterdamse Kaai en de Breestraat in Middelburg. Waarschijnlijk is dit huis hetzelfde als de Zeeuwse kamer al sinds 1605 huurde. Daarachter werd in 1630 een nieuwe vleugel gebouwd met een grote
bewindhebberskamer. Hier vergaderden ook de Heren XVII wanneer zij in Middelburg vergaderden.
Uitbreiding van de handel noodzaakte de Zeeuwse
kamer een groot nieuw pakhuis te bouwen. Het huis "de Schelp" aan de Breestraat recht achter de VOC-panden aan de Rotterdamsekaai, werd daarvoor aangekocht en grotendeels gesloopt. In 1671 werd de nieuwbouw gerealiseerd. De gevel
van dit pakhuizencomplex was 46 meter breed. In 1693 werd aan de
Rotterdamsekaai het buurpand "de Hulck" aangekocht ten behoeve van
het kantoorpersoneel. Tevens werden enkele pakhuizen achter het naast de Hulck gelegen pand aangekocht. Een renovatie van de kantoorpanden was noodzakelijk
maar het zou tot 1710 duren voor hiermee begonnen werd. In 1711 waren beide panden aan de Rotterdamsekaai tevens voorzien van een nieuwe gevel. In het gedeelte van de Hulck werden de afdelingen equipage en thesaurie gehuisvest. Zij hadden eigen vergaderkamers.
De behoefte aan opslagruimten bleef stijgen. In 1720 en 1721 werden vier panden aan de Breestraat, ten oosten van het in 1671 gebouwde pakhuis, aangekocht. In 1722 kwam
op deze plek een nieuw massief pakhuis gereed.
Met die laatste uitbreiding had de kamer een bonte hoeveelheid opslagruimte:
de zolder van de suikerbakkerij, het rijstpakhuis, twee theebussenzolders,
een kistenpakhuis, onder het gebouw een wijnkelder, een kruidnagelzolder,
opslag voor vaten boter, een specerijenzolder, een kaaszolder, twee
linnenzolders, een zoutpakhuis, een drogerij, zolders voor zijden
stoffen, theezolders en tenslotte zolders waar porselein werd opgeslagen (volgens een lijst die in 1841 is opgemaakt).
Het complex van de Verenigde Oostindische Compagnie in Middelburg had haar grootste omvang bereikt. In 1728 maakte Jan de Munck onderstaande plattegrond van het complex.
Dit bleef de huisvesting van de Kamer van Zeeland tot de opheffing van de VOC in 1798. Het complex ging over in handen van de Staat. De Provincie Zeeland heeft enkele van de kantoren in gebruik gehad en de pakhuizen werden o.a. verhuurd aan de Nederlandsche Handels Maatschappij. In 1915 heeft het Rijk het beheer en onderhoud van de pakhuizen, die gehuurd werden door de gemeente die ze weer onderverhuurde, aan de Gemeente Middelburg overgedragen.
Bij de Duitse bombardementen op 17 mei 1940 ging het complex helaas in vlammen op.
Overige pakhuizen
Behalve de reeds genoemde pakhuizen bij het Oostindisch Huis had de Kamer van Zeeland ook op andere plaatsen in de stad pakhuizen. Aan de Korendijk kocht de VOC een klein pakhuis dat werd gesloopt en in 1722 vervangen door een nieuw pakhuis "de Eenhoorn". Wat verderop op de Korendijk stond een groepje van vijf pakhuizen met de namen van lastdieren: de Kameel, Oliphant, Kemel, Muyl en Witte Paard. Deze pakhuizen behoorden aan het begin van de 17e eeuw aan bewindhebbers (Muyl en Witte Paard waren van Wouter ten Haeff; Kemel en Oliphant van Jacob de Waert).
Aan de Verwerijstraat had de VOC twee pakhuizen. Het ene is aangekocht in 1681; het andere, gebouwd in 1651, werd in 1720 aangekocht.
Logement
In 1720 werd het pand "de Globe", grenzend aan het Oostindisch Huis, aangekocht door de Amsterdamse kamer. Hier werd het logement in gevestigd voor als de Amsterdammers voor vergaderingen naar Middelburg kwamen. Op haar beurt huurde de Kamer van Zeeland al vanaf 1673 in Amsterdam een logement aan de Voorburgwal en later, waarschijnlijk vanaf 1777, was het Zeeuwse logement in een aangekocht pand aan de Kloveniersburgwal gevestigd. De bewindhebbers en hoofdparticipanten lieten zich met een jacht van de Compagnie naar en van Amsterdam vervoeren. Over de jachten in de 17e eeuw is niets bekend maar vanaf 1717 was er sprake van het "grote jacht" (de Bantam) en het "kleine jacht".
Scheepswerf
Al vrij snel na de oprichting van de VOC is in 1603 in Middelburg
besloten het binnenwater achter de Korendijk
van een sluis te voorzien om te invloed van het getij in dit water te stoppen. Aan deze Dokhaven werden o.a. de werven van de W.I.C. en VOC gevestigd. In 1535 was al een kanaal van Middelburg
in zuidoostelijke richting naar Nieuwland geopend. Dit kanaal was
slechts 3 kilometer lang en daarmee had Middelburg de kortste en
beste verbinding naar open zee van alle VOC-kamers. Het kanaal kwam
uit op de Welsinge, het vaarwater aan de oostkant van Walcheren.
Zowel de Welsinge als het Havenkanaal zijn aan het eind van de 19e
eeuw ingepolderd.
Waarschijnlijk is de VOC-werf in 1616 aangelegd. Dit kan worden
opgemaakt uit de gevelstenen in de muur van de smederij en het huis
van de opper-equipagemeester. De smedrij is in 1616 gebouwd of een bestaande smederij is grondig verbouwd; allebei redenen om een gevelsteen met het VOC-monogram met jaartal 1616 te plaatsen. Het huis van de opper-equipagemeester (verantwoordelijk voor de uitrusting van de schepen) werd in hetzelfde jaar dwars op de smederij gebouwd. In 1619 werd de Dokhaven uitgediept i.v.m. de tewaterlating van een schip. Langzamerhand worden op het werfterrein meer panden gebouwd. Na de bouw van een gereedschappenbergplaats in 1619 verrezen er in de volgdende decennia woonhuizen voor de onder-equipagemeester en de oppertimmerman (in ca 1676), loodsen, pak- en slachthuizen. Een slachthuis wordt in 1633 genoemd en van een harpuisbranderij is in 1635 sprake. In 1638 wordt een pakhuis gebouwd op het meest westelijk gelegen deel van het terrein tegen het terrein van de W.I.C. aan. In 1668 werd een pakhuis overgenomen van de W.I.C. en verbouwd tot slachthuis.
Ook in de omgeving van de werf koopt of huurt de Kamer van Zeeland gebouwen ten behoeve van de scheepsbouw. Van de heer van Couwerve werd een pand bij de Spijkerbrug gehuurd voor de zeilmakerij. De werf aan de Slikpoort werd in 1718 aangekocht waarna de VOC toestemming kreeg van het stadsbestuur om daar zoveel terreinen te kopen als de VOC nodig had. In 1738 werd het vaatwerk van de VOC opgeslagen in het arsenaal van de admiraliteit van Zeeland.
De nieuw gebouwde en gerepareerde schepen werden door het Havenkanaal naar de rede bij Fort Rammekens gesleept met behulp van paarden. In het kanaal van Welsinge werden de schepen overgenomen door roeisloepen die ze naar de rede sleepten. Daar werden de schepen klaargemaakt voor de reis.
Vooral in de 18e eeuw was de haven een grote zorg. De schepen waren groter geworden en men had veel last van dichtslibbing.
Na opheffing van de Verenigde Oostindische Compagnie werd in 1817 het terrein aan de stad Middelburg overgedragen op voorwaarde dat het voor scheepsbouw gebruikt zou worden. In 1818 verhuisde de Commercie Compagnie, opgericht in 1720 en die zich o.a. met slavenhandel bezig hield, tot zij in de tweede helft van de 19e eeuw zelf ten onder ging, naar het voormalig VOC-terrein. Het huis van de onder-equipagemeester werd in 1821 afgebroken.
Voor de Kamer van Middelburg zijn
zo'n 330 schepen op de werf aan de Dokhaven gebouwd. Volg deze link voor een overzicht van schepen gebouwd op de werf in Middelburg.
Lijnbaan
In 1617 is er al sprake van een lijnbaan maar hier is verder niets over bekend. In 1660 werd een lijnbaan gerealiseerd tussen de Noordpoort en de Seispoort maar lang is men daar niet gebleven. In 1663 werd besloten 244 roeden land van de heer Hayman ten zuiden van de werf te kopen voor het aanleggen van een lijnbaan. De kosten van de aanleg in 1671 van een verharde weg naar de lijnbaan werden gedeeld door de stad en de VOC. In 1722 werd uitbreiding met o.a. een spinbaan, noodzakelijk gevonden en werd er op aangedrongen bij de Zeeuwse gedeputeerden dit in de vergadering van de Heren XVII te bespreken. Of het er ooit van gekomen is om de lijnbaan uit te breiden is niet bekend. In 1778 is besloten het land waarop de lijnbaan was gelegen op te hogen. In 1794 werd de lijnbaan gebruikt om gewonde Engelse en Hannoveraanse soldaten onderdak te bieden en het volgend jaar werd het heppenmagazijn afgestaan als ziekenboeg voor Franse soldaten. De lijnbaan was toen waarschijnlijk niet meer in gebruik en al snel daarna werden de gebouwen gesloopt en werd het terrein als weiland in gebruik genomen.
Recrutendepot
In 1788 kocht de Kamer van Zeeland het prachtige gebouw van de voormalige Kloveniersdoelen nadat deze schutterij (Kolveniers) het verlaten had en het in 1787 nog geplunderd was. Het gebouw werd bestemd als recruten-depôt. Vanaf 1784 had de Zeeuwse kamer in Vlissingen in het oude mannen- en vrouwenhuis aan de Koestraat een zgn. recruten-depôt. Hier werden de aangeworven recruten gehuisvest. Na slechts zeven jaar gebruik door de VOC werd het in 1795 tot Frans militair hospitaal ingericht.
Rammekens
De rede bij Fort Rammekens was de plaats waar de grote VOC-schepen lagen te wachten op gunstige oosten wind om uit te kunnen varen en waar de schepen uit Indië aankwamen.
Op de rede werden de schepen klaar gemaakt voor de reis. Ballast, voedsel en lading werden aan boord genomen. Wanneer dat was gebeurd kwam de bemanning aan boord. Daarna moest soms dagen of zelfs wekenlang gewacht worden voordat het schip daadwerkelijk kon vertrekken. De wind moest uit het oosten waaien. Wanneer het dan ook nog bij daglicht afgaand tij, eb dus, en dus een stroming richting Noordzee was, konden de ankers gehesen worden. De schipper en een loods bepaalden in overleg het tijdstip van vertrek.
Voor terugkerende schepen was het baken op het hoge duin van Dishoek het teken dat ze bijna thuis waren. Voor het laatste stuk tussen de zandbanken door was het door de VOC verplicht gesteld om een loods aan boord te nemen. De loodshoekers wachtten de retourvloot al in het Kanaal op. Bij Walcheren was de vaarroute door de Deurloo, tussen de zandbanken Noorderrassen en Droge Raan, gemarkeerd met zeven genummerde tonnen. Om de meest in zee gelegen ton duidelijk te kunnen herkennen lagen hiernaast twee boeien. De schepen ankerden op de rede van Rammekens. Al voor de rede bereikt was waren de bewindhebbers als eerste aan boord gekomen om het schip te verwelkomen en om de lading te inspecteren. De scheepspapieren werden door hen direct in ontvangst genomen. De bemanning werd van hun eed aan de VOC ontslagen en met lichters van boord gehaald. De kisten van matrozen en officieren werden apart vervoerd, samen met de kisten met de scheepsadministratie. De lading werd overgeladen op lichters voor verder transport naar Middelburg. Bij Fort Rammekens waren steigers vanwaar de hooggeplaatste personen naar de schepen werden gebracht.
Het in 1547 gebouwde kasteel Zeeburg, later Fort Rammekens genoemd, was in de 18e eeuw aardig in verval geraakt. Het fort had na 1600 nauwelijks strategisch belang waardoor het onderhoud te wensen overliet. Het fort werd overigens niet gebruikt door de VOC. Pas in 1763 stelden de bewindhebbers van de Kamer van Zeeland voor om het kasteel te gaan gebruiken als hospitaal om de zieken van de schepen te kunnen verzorgen. De besmettelijke vlektyphus ("rotziekte") maakte in de tweede helft van de 18e eeuw veel slachtoffers. Deze ziekte liepen de schepelingen vaak op in de zgn. volkshuizen, nog voordat zij aan boord gingen. In 1765 werd het verzoek ingediend om er een hospitaal in te richten voor de zieken van de Zeeuwse admiraliteit en de VOC. Het bleef lang slepen en de Heren XVII stelden voor om een hospitaalschip te bruiken in plaats van tegen hoge kosten het kasteel geschikt te maken. De Kamer van Zeeland rekende echter voor dat dat een duurdere oplossing zou zijn. Uiteindelijk werd toestemming verkregen, maar toch duurde het tot 1787 voor iets gerealiseerd kon worden. Een legaat van 20.000 gulden van de heer Steengracht van Souburg kon niet haar oorspronkelijke bestemming krijgen waarop de Staten van Zeeland besloten het geld aan te wenden voor de inrichting van het hospitaal in Rammekens. Nu kon snel het hospitaal worden ingericht. In het hospitaal werkten twee chirurgijns en ongeveer tien ziekenbroeders. Het vertrek werd niet uitgesteld vanwege de zieken; als de omstandigheden gunstig werden om te vertrekken werden de zieken aan boord gebracht.
In 1811 werd het fort door Napoleon weer als verdigingswerk in gebruik genomen en werd het hospitaal weer afgebroken.
Uitgevaren voor de Kamer van Zeeland
Onderstaande tabel toont per jaar het aantal schepen dat van Patria uitgevaren is voor de Kamer van Zeeland (gebaseerd op de gegevens in de database van de VOCsite).
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hedendaagse getuigen van de Zeeuwse VOC-geschiedenis
Helaas is het Oostindisch Huis verwoest tijdens de Duitse bombardementen in de meidagen van 1940, maar desondanks is de VOC-geschiedenis nog steeds zichtbaar in Middelburg. Van de pakhuizen zijn de Eenhoorn aan de Korendijk (nr. 34) en vier van de vijf pakhuizen aan de Kinderdijk (Kameel, Oliphant, Kemel en Muyl; nrs. 86-92) bewaard gebleven. Aan de Verwerijstraat (nr. 28) staat ook nog een voormalig pakhuis van de VOC. De Kloveniersdoelen, het recrutendepot van de VOC, is ook nog in volle glorie te bewonderen. Van de werf en de lijnbaan is niets overgebleven. Het prachtige huis van de opper-equipagemeester aan de Maisbaai houdt nu de herinnering aan de bedrijvigheid van de dichtbij gelegen VOC-werf levend.
In Veere en Vlissingen zijn helaas geen gebouwen meer te vinden die rechtstreeks herinneren aan de Verenigde Oostindische Compagnie.
Indirecte herinneringen aan de VOC zijn nog enkele bestaande buitenplaatsen op Walcheren waarvan de naam destijds aan VOC-schepen van de Kamer van Zeeland is gegeven, zoals bijvoorbeeld Ter Hooge en Vrijburg bij Middelburg.
Het indrukwekkende Fort Rammekens, waarin de VOC korte tijd een hospitaal had, kijkt nog steeds uit over de Westerschelde. Hoewel deels wat vervallen, is de geschiedenis er nog steeds goed te voelen.
Bronnen
- Bos, K. et al., 1995. - Fort Rammekens
- Gelder, R. van en L. Wagenaar, 1988. - Sporen van de Compagnie : de VOC in Nederland.
-
Overvoorde, J.C. en P. de Roo de la Faille, 1928. - De gebouwen van de Oost-Indische Compagnie en van de West-Indische Compagnie in Nederland.
- Roos, Doeke, 1987. - Zeeuwen en de VOC.