Wollebrand Geleynssen de Jongh
geboren: 8 januari 1594 in Alkmaar; overleden: 28 januari 1674 in Alkmaar
Functies bij de Compagnie
• Assistent in Banda: 1613 • Koopman in Halmahera: 1618 tot 1621 • Opperhoofd van Brootchia: 28 april 1624 tot eind 1631 • Lid van de Raad van Justitie in Batavia: juni 1635 tot oktober 1635 • Opperhoofd van Martapoera (Borneo): 7 november 1635 tot 8 augustus 1636 • Secunde van Suratte: 25 augustus 1636 • Opperhoofd van Agra: 1637 • Directeur van Perzië: 20 april 1641 tot 28 februari 1643 • Directeur van Perzië: 13 mei 1645 tot 1 mei 1647 (2e periode)
Biografie
Wollebrant Geleynssen (Gheleynszn. ) de Jongh ("de Jongh" had hij zelf toegevoegd [1]) heeft mogelijk met zijn broers Jan en Jochem in het weeshuis van Alkaar gewoond. Hierover zijn geen gegevens bekend [1]. Samen met zijn oudere broer Jan treedt Wollebrant in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie. Hij is al in 1613 assistent-koopman op het fort Nassau op Banda want in dat jaar wordt zijn dienstverband voor twee jaar verlengd. In 1618 wordt hij koopman in Halmahera, de Molukken [1]. Op 25 november 1621 vertrekt hij met het schip Naarden uit Batavia naar Nederland waar het schip in december 1622 aankomt.
Op 20 januari 1623 vertrekt hij met het schip Schoonhoven als opperkoopman opnieuw naar Indië en komt op 2 oktober 1623 aan in Suratte. Van maart tot oktober 1624 is hij eerst kort koopman in Burhanpur [1] maar dat bevalt hem niet en de handel viel er tegen. Na zijn vertrek wordt dit kantoor dan ook gesloten. In 1624 wordt hij bevorderd tot opperkoopman en aangesteld als opperhoofd in Brootchia, waar hij zich vooral bezighoudt met de inkoop van katoenen stoffen. Op 12 december 1631 krijgt hij van de directeur van Suratte, Jan van Hasel, vergunning om met verlof naar Nederland te gaan en daar komt hij met twee schepen in mei 1633 aan. Hij logeert in het huis van zijn zaakwaarnemer en wordt stiekum verliefd op diens dochter [1].
Op 26 december 1634 vertrekt Wollebrant Geleynssen met het schip Amsterdam opnieuw naar Indië als opperkoopman en komt op 14 juni 1635 aan in Batavia, waar hij 23 juni d.a.v. aangenomen wordt in de Raad van Justitie; hij blijft vier maanden lid. Die functie bevalt hem niet en hij wil graag weer naar India. Maar in plaats daarvan zendt gouverneur-generaal Hendrik Brouwer, met wie Geleynssen niet goed kan opschieten, hem naar Borneo om daar de overleden opperkoopman Anthony Soop op te volgen[1]. Van 7 november 1635 tot 8 augustus 1636 is hij opperhoofd van Martapoera (Borneo), waar hij het uiteindelijk wel naar zijn zin krijgt. Hij heeft geluk dat hij overgeplaatst wordt want enkele maanden na zijn vertrek was er een aanslag waarbij vele Compangniesdienaren omkwamen. Op 25 augustus 1636 wordt hij secunde in de directie van Suratte. Hij vertrekt 27 december 1636 van Suratte naar Agra om daar naar handelsmogelijkheden te kijken. Hij wordt opperhoofd in Agra (Hindoestan). Hij moet met name de inkoop van katoenen stoffen en indigo, dat rechtstreeks bij de verbouwers werd ingekocht, opzetten. En als hoofd van het VOC-kantoor in Agra moet hij ook de contacten met het hof van de Groot Mogol onderhouden[1]. Aanvankelijk wilde hij na afloop van zijn contract repatriëren om naar zijn heimelijke liefde terug te gaan. Maar die blijkt inmiddels getrouwd te zijn dus er is geen reden om niet nog langer in Indië te blijven[1].
Op 31 maart 1640 wordt Wollebrant Geleynssen door de directeur van Suratte, Barent Pietersz, benoemd tot commandeur van het schip de Pauw. Met dat schip komt hij op 6 juli 1640 in Batavia aan. Vervolgens wordt hij als commandeur van twee schepen (waarschijnlijk de Snoek en Zeelandia) van Batavia, via Suratte, naar Gamron in Perzië gezonden in december 1640 om als directeur in Perzië op te treden. Hij aanvaardt dit bewind op 20 april 1641 (in die functie is hij in oktober 1641 in Ispahan en in mei 1642 in Gamron), en voert het bewind tot 28 februari 1643, wanneer hij aan zijn vervanger Carel Constant de Compagnies goederen en effecten aldaar ter waarde van 965240 gulden overdraagt. Geleynssen gaat 15 mei 1643 met het rijkbeladen schip de Pauw van Gamron naar Batavia, maar loopt wegens storm op 13 juli 1643 Goa binnen. Hij is in de veronderstalling dat er een wapenstlstand was met de Portugezen, maar er was nog een meningsverschil over de verdeling van Ceylon dus de wapenstilstand was nog niet officieel ingegaan. Geleynssen en zijn bemanning worden door de Portugeezen in het Carmelietenklooster gevangen gezet en zijn lading wordt verzegeld. Op 17 december 1643 worden zij weer vrijgelaten en mogen naar het nabij Goa gelegen Wingurla waar de VOC een kantoor had. Op 21 april 1644 komt Geleynssen met zijn bemanning, na een verblijf van drie maanden in Wingurla, in Batavia aan. In Batavia volgt een onderzoek naar zijn handelen en hij krijgt enige tijd huisarrest[1]. Gelukkig loopt het met een sisser af.
Wollebrant Geleynssen wordt op 21 juli 1644 aangesteld als schout-bij-nacht op de oorlogsvloot van Maetsuyker tegen de Portugezen in Goa. Op 13 mei 1645 is hij opnieuw in Gamron om als directeur van Perzië op te treden. Deze functie voert hij uit tot 1 mei 1647 en hij is 15 oktober 1647 weer in Batavia. Hij wordt op 26 november 1647 Extra-ordinaris Raad van Indië. Tevens wordt hij aangesteld als commandeur van de grote retourvloot. Met Geleynssen aan boord van de Walvis vertrekt de retourvloot op 4 januari 1648 van Batavia. Geleynssen zendt op 4 mei 1648, liggend op de rede van St. Helena, de monsterrol naar Batavia, waaruit blijkt, dat de later bekende Johan van Riebeeck aan boord is. Geleynssen komt in augustus 1648 in Nederland aan en wordt vereerd met een gouden ketting met gedenkpenning en 800 gulden.
Wollebrant Geleynssen is geboren in Alkmaar op 8 januari 1594 en verblijft in het Weeshuis in Alkmaar tot 1610, toen hij dit ontvluchtte en dienst nam bij de VOC[2]. H.W. van Santen [1] bevestigt dit echter niet. De roman De Alkmaarsche Wees" van Mevr. Bosboom Toussaint gaat over hem maar dit is grotendeels fictie[1]. Na zijn terugkomst in het vaderland vestigde hij zich weer in Alkmaar, waar hij weesmeester was in 1653, 1654, 1657, 1666, 1667 en 1668. Hij testeerde er op 18 december 1673. Wollebrant Geleynssen overleed in Alkmaar op 28 januari 1674 en werd in de Grote Kerk in Alkmaar begraven[2].
Bronnen
[1] Santen, H.W. van, 2001. VOC-dienaar in India : Geleynssen de Jongh in het land van de Groot-Mogol. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2001. - 191 p., [nl]
[2] Wijnaendts van Resandt, W., 1944. De gezaghebbers der Oost-indische Compagnie op hare buiten-comptoiren in Azië. - Amsterdam: Uitgeverij Liebaert, 1944. - 316 p., [nl]