Arnold de Vlamingh van Oudtshoorn
geboren: 1618 in Amsterdam; overleden: 11 februari 1662
Functies bij de Compagnie
• Secretaris van de Raad van Justitie in Batavia: 1641 • Gouverneur van Malakka: 1645 tot 1646 • Landvoogd van Amboina: 1647 tot 1650 • Superintendent-Commissaris en Adviseur van de Moluccos: 1651 • Raad extra-ordinair van Indië in Batavia • Veldoverste en Commissaris over Amboina, Banda en Ternaten
Biografie
Arnold de Vlaming van Oudshoorn was een telg uit een aanzienlijk koopmansgeslacht, dat tal van verdienstelijke mannen aan de Republiek en de Compagnie geleverd heeft. Toen Arnold twee jaar oud was verhuisde zijn vader Volckert in 1620 van Amsterdam naar Beverwijk[2].
Arnold de Vlaming van Oudshoorn trad in dienst van de V.O.C. en werd in 1641 secretaris van den Raad van Justitie in Batavia. Op 2 september 1642 werd hij bevorderd tot opperkoopman. Na een missie naar het koninkrijk van Atjeh werd hij benoemd tot Gouverneur van Malakka en daarna tot Gouverneur van Ambon (1647-1650). In die functie toonde hij al spoedig dat hij de juiste man op de juiste plaats was en de Hoge Regering gaf hem daarom ook uitgebreide volmacht om in de Ambonse chaos orde te scheppen. Als Superintendent-Commissaris en Adviseur van de Moluccos, aangesteld in 1651[1], bewees hij uitstekende diensten. Als Raad extra-ordinair vestigde hij het bestuur over Ambon, maar zodra hij vertrokken was kwam er opnieuw verzet. Dat was de reden dat hij opnieuw naar Ambon werd gezonden. Hij was niet alleen Superintendent, maar ook Veldoverste en Commissaris over de drie Oosterse provinciën Amboina, Banda en Ternate; als zodanig was hij de machtigste man in de Molukken. De landvoogden van Amboina, Banda en Ternate en de Sultans van Ternate, Tidore en Batjan hadden hem boven zich staan.
De Vlaming was een onderlegd persoon, zeer ervaren in het Latijn en had diplomatieke talenten. Hij was schraal en lang, reden waarom hij bij de Compagnie de bijnaam had van „de lange korporaal". Natuurlijk altijd als De Vlaming ver uit het gezicht was want hij liet niet met zich spotten, dat had menig Ambonees en menig dienaar van de Compagnie aan den lijve ondervonden!
Zijn pad ging niet over rozen; de hem opgelegde taak was niet eenvoudig. Bovendien was hij ziekelijk van aard en troffen hem vele slagen in zijn huiselijk geluk. Voor zijn slepende kwaal had hij genezing gezocht bij de warmwaterbronnen van Oma op 't eiland Haroekoe maar niet gevonden. Hij is drie keer getrouwd geweest; zijn beide eerste echtgenotes verloor hij door de dood, zijn derde kwam tezamen met hem om het leven. Met zijn eerste vrouw trouwde hij op 16 mei 1641 in Batavia trouwde[2]. Dat was met Maria Rutten, geboren in Amsterdam in 1605, weduwe van de Amsterdamse notaris Pieter Lodewijksz. Eyloff en dochter van juwelier Hans Rutten. Barbara Pars, geborende in Batavia, trouwde hij op 17 november 1650 in Batavia. Met haar kreeg Arnold een zoon, Volckert, die in Amboina in 1653 werd geboren. Na zijn terugkeer uit Ambon trouwde De Vlamingh voor de derde keer in Batavia op 6 juni 1657[2] met Anna Bon, weduwe van allereerst Reynier de Dieu, opperkoopman in Malakka en daarna weduwe van Jean Verpoorten die ontvanger-generaal was.
Nadat hij in Ambon en ook nog in Makasser de zaken hersteld had, vertrok hij op 23 december 1661 naar het vaderland als Admiraal van de retourvloot, die uit zeven schepen bestond en een waarde van circa 350.000 gulden aan koopwaren had. Het Admiraalschip was 't Wapen van Holland, Vice-admiraalschip was het bekende schip Prins Willem II. Door zware stormen overvallen, vergingen drie van deze schepen (de twee genoemde schepen en de Gekroonde Leeuw) met man en muis op 11 februari 1662 en daarbij vonden De Vlaming en zijn vrouw de dood in de golven (een vierde schip, de Arnhem, verging een dag later).
Dat was het tragisch einde van Arnold de Vlaming van Oudshoorn, die bijna 10 jaar het opperbevel in de Molukken had gevoerd en daarna van een welverdiende rust in het vaderland wilde genieten.
Van der Wall vermeldt nog de volgende anekdote. "In den stikdonkeren stormachtigen nacht, waarin het Admiraalschip verging, het was de nacht van den 11en Februari van het jaar 1662, had de regeerende Gouverneur-Generaal Mr. Joan Maetsuycker te Batavia een akelig visioen . . . . Een fregat der Compagnie in nood in volle zee. De storm loeit, masten breken en splinteren, de bliksem licht akelig, de donder ratelt. Op het dek De Vlaming met zijn vrouw in doodsangst. Het schip zinkt, hij roept om hulp — — — Met den nagalm van dien akeligen kreet nog in het oor, wordt hij met schrik wakker, noteert de datum en geeft ervan kennis aan den Raad van Indië. Maandenlang bleef eenig bericht uit, toen kwam de bevestiging van het visioen . . . ."
[tekst vooral gebaseerd op Van de Wall, 1928]
Bronnen
[1] Buijze, Wim, 2006. Leven en werk van Georg Everhard Rumphius (1627-1702) : een natuurhistoricus in dienst van de VOC. - [Den Haag] : W. Buijze, z.p. , 2006. - 359 pp., [nl]
[2] Molhuysen, P.C., en P.J. Blok (red.), 1911-1937. Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW)
. - Leiden: A.W. Sijthoff's Uitgevers Maatschappij, 1911-1937. [nl]
[3] Valentijn, François, 2002. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel II. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2002. [nl]
[4] Wall, V.I. van de, 1928. De Nederlandsche oudheden in de Molukken. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1928. - 311 pp., [nl]