Functies en rangen aan boord
Aanvankelijk droegen de bewindhebbers kooplieden en schippers voor.
Het voltallige college besloot over de aanstelling. De schippers
op hun beurt zochten in eigen omgeving naar een geschikte bemanning.
Men kende zodoende de bekwaamheid van de bemanning. Halverwege de
17e eeuw was dit echter gewijzigd en werden de zeevarenden alleen
bij uitzondering persoonlijk gevraagd. Op vastgestelde wervingsdagen
moesten werkzoekenden zich bij het Oostindisch Huis melden, waar
de equipage-commissie zitting hield om bemanningen aan te nemen.
Dit trok grote hoeveelheden scheepsvolk naar de stad waardoor logementen,
kroegen en bordelen als paddestoelen uit de grond schoten. De eigenaren
van deze logementen wachten niet tot men hen gevonden had, maar
stuurden agenten (kat en hond genoemd) op pad om scheepsvolk te
ronselen. Ze werden op eigen kosten zeer goed onthaald in de logementen,
maar kwamen daardoor in diepe schuld bij de eigenaar. Een deel kon
worden afbetaald van de twee maanden gage die ze bij aanmonstering
ontvingen. Voor de rest moest een schuldbekentenis (transportbrief
of "ceel") van maximaal 150 gulden (bijna anderhalf jaar
gage van een matroos!) worden getekend. Dit werd door de VOC uitbetaald
mits de zeeman het geld op zijn rekening had staan. Soms was de
logement-eigenaar door eigen schulden gedwongen de ceels door te
verkopen, vandaar hun bijnaam "zielverkoper".
Hieronder staat een opsomming van mogelijke functies aan boord van
een VOC-schip. De maandlonen in 1749 zijn die van de bemanning van de Amsterdam. Merk op dat in 100 jaar tijd de meeste lonen niet zijn gestegen.
maandloon in ±1650 (ƒ) |
maandloon in 1749 (ƒ) |
||
hoge officieren: | |||
opperkoopman | verantwoordelijk voor de lading en de handel. Tot 1742 was in theorie de opperkoopman degene met de hoogste positie. | ||
onderkoopman | 40 | ||
schrijvers | assistenten van kooplieden | ||
schipper of kapitein | Aanvankelijk schipper ("heer van het schip") genoemd,
maar in de 18e eeuw ook kapitein of kapitein-luitenant. Tot
1742 was officieel de opperkoopman degene met de hoogste positie,
maar in de praktijk gaf de schipper de bevelen aan boord. Hij
moest de instructies en opdrachten die hij meegekregen had van
de bewindhebbers (Heren XVII) naleven en uitvoeren. In het algemeen
moest de schipper aan boord een goede orde en discipline handhaven.
Hij had de eindverantwoordelijkheid voor de navigatie, maar
moest bij het bepalen van de koers wel degelijk rekening houden
met de mening van de stuurlieden. De schipper werd in zijn taken
ondersteund door de stuurlieden, kooplieden en boekhouder. In 1751 werd een examen ingesteld voor de hoogste rang onder het zeevarend personeel, de schipper. |
60 | 72 |
opperstuurman |
eerste verantwoordelijke voor de navigatie. Bij afwezigheid
van de schipper had de opperstuurman het bevel. De opperstuurman
was ook verantwoordelijk voor de lading en een goede stuwage
van de goederen in het ruim. De Kamer Amsterdam had al in 1619 een examinator voor stuurlieden in dienst. De andere kamers volgden veel later; de Kamer Rotterdam pas in 1737. In de loop van de tijd werden de eisen voor het examen van stuurman steeds verder aangescherpt. |
50 | |
onderstuurlieden | de tweede stuurman is de tweede verantwoordelijke voor de navigatie. De onderstuurlieden zijn ieder in een kwartier ingedeeld om toezicht te houden op de zeilen. | 32 | 32 |
derde waak | de derde waak is de derde verantwoordelijke voor de navigatie. Er konden meerdere personen de functie van derde waak hebben. | 26 | |
onderofficieren: | |||
hoogbootsman | toezicht op het staande en lopende want van het schip, met name met dat van de grote mast. De hoogbootsman had de hoogbootsmansmaat en alle matrozen onder zich. | 24 | 22 |
hoogbootsmansmaat | verantwoordelijk voor de bezaansmast | 14 | 14 |
schieman | zorg voor de fokkemast (en boegspriet). De schieman moest tijdens het laden en lossen altijd in het ruim zijn en de goederen goed stuwen. Ook moest hij de zware touwen in het kabelgat goed "wegschieten". | 21 | 20 |
schiemansmaat | helper van de schieman en had speciale verantwoordelijkheid voor de boegspriet | 14 | 14 |
bottelier | hield zich bezig met de distributie van voedsel en drank
onder andere aan de kok en zijn maat, die de gehele bemanning
van voeding moest voorzien. Hij moest dagelijks het rantsoen
aan de kok leveren. De bottelier moest de schipper wekelijks
op de hoogte houden van de voorraad. Van de vaten drank moest
hij bijhouden hoe ver zij leeg waren. |
23 | 20 |
botteliersmaat | hulpje van de bottelier | 14 | 14 |
kok | de kok moest de gehele bemanning van voeding voorzien. Hij moest zowel voor de kajuit als de overloop koken. De bottelier leverde hem daar dagelijks het rantsoen voor. De kok werd geholpen door de koksmaat, een jongen en een "verse balie". De laatste is een gewoon matroos (en verdient met deze functie ook niet meer) die er voor moet zorgen dat de dag voordat het vlees en spek gekookt werd deze in de week te zetten en er iedere vier uur nieuw water over te gieten om de grote hoeveelheid zout weg te spoelen. | 22 | 20 |
koksmaat | hulpje van de kok | 14 | |
konstabel of scheeps-artilleriemeester | de konstabel, of in oude spelling konstapel of constapel, droeg zorg voor geschut en munitie. Als de kanonnen niet gebruikt
werden moesten hij zorgen dat ze stevig vastgebonden waren en
niet tijdens een storm konden gaan rollen. Hij moest om de week
vier à vijf keer het kruid keren en de vaten heen en
weer rollen om te voorkomen dat het kruid ging klonteren. Hij
was ook verantwoordelijk voor de handwapens aan boord, zoals
kardoesen, lepels, wissers, handgranaten, vuir, stinkpotten,
musketten, roers, pistolen en degens. De konstabel had een of meer konstabelsmaten en vijf of zes busschieters onder zich. |
24 | 22 |
konstabelsmaat | hulpje van de konstabel | 14 | |
provoost | de provoost handhaafde orde en tucht aan boord. Misdadigers moest hij opsluiten en van water en brood voorzien. Iedere avond sloeg hij met zijn "gerecht" of provooststok op de grote mast om de bemanning op de regels te wijzen. | 12 | |
kwartiermeester | rang onder de bootsman; hij deelde met hem de taken. Kwartiermeesters stonden tussen de groepen matrozen en de bootslieden in. Zij hadden de directe controle over de manschappen, deelden het eten uit en zagen toe op de orde tijdens het schaften. Zij waren dan baksmeester. De kwartiermeesters gingen mede op wacht en moesten het volk voor de volgende wacht wekken en er voor zorgen dat de roerganger en uitkijk werden vervangen. Ook moesten zij er op toezien dat aan het eind van een wacht gepompt werd om een droog schip aan de volgende wacht over te geven. De kwartiermeesters waren verantwoordelijk voor de lampen bij de kompassen en de lantaarns op het schip. Als de boot of sloep van boord ging moesten zij deze in gereedheid brengen. ook moest één van hen meevaren. | 14 | |
boekhouders | bijhouden van de scheepsboeken; journaal en monsterrollen. Zij moesten wie aan boord waren en wie aan boord waren overleden of van boord gegaan. Kortom moesten de boekhouders de administratie verrichten. | ||
ziekentrooster of krankbezoeker | predikant zonder universitaire opleiding. Hij moest 's-morgens het ochtendgebed en 's-avonds het avondgebed uit een boekje lezen en één of twee psalmen zingen. 's-Zondags moest hij een preek houden en enkele psalmen meer zingen. Als iemand ziek was of op sterven lag moest de ziekentrooster hem troosten en enkele gebeden voorlezen. Hij had zgn. kajuits-tractement, of te wel een kamertje in de hut (kajuit). | 24 | |
ambachtslieden (eveneens onderofficieren): | |||
oppertimmerman | de oppertimmerman is de eerste verantwoordelijke timmerman; hij had de zorg voor het onderhoud van het schip, de boten en de sloepen. Zij moesten masten en ander rondhout kunnen vervaardigen. Gewoonlijk waren er op uitgaande schepen vier of zes en soms zelfs acht timmerlieden aan boord. | 36 | 48 |
ondertimmerman | 16-34 | ||
opperzeilmakers | de zeilmakers moest er voor zorgen dat gescheurde of beschadigde zeilen gerepareerd werden. Ook moesten zij nieuwe zeilen kunnen maken. De zeilmaker had een onder-zeilmaker tot zijn beschikking. | 20 | |
onderzeilmaker | 14 | ||
opperkuipers | hield toezicht op het openen van de kuipen, vaten en dergelijke en zo nodig voerde hij hieraan reparaties uit. De kuipers, meestal drie à vier op een schip, werkten onder de bottelier. De opperkuiper schaft bij de bottelier. | 16 | |
onderkuiper | 14 | ||
smid | |||
opperchirurgijn/barbier | "scheepsarts"; deze had geen academische opleiding maar had praktijkervaring. De opperchirurgijn heeft de sleutel van de medicament-kist. De tweede en derde Meester staan onder de opperchirurgijn. | 36 | 36 |
chirurgijnsmaat | 22 | ||
tweede chirurgijnsmaat | 14 | ||
scheeps-corporaal | moest zorgdragen voor de goede staat van de kleine schiet- en handwapens als musketten, roers, pistolen, houwdegens en pieken. | 14 | |
tamboers en trompetters | gaven signalen bij de wisseling van de wacht en wanneer een vaartuig van boord voer, aan land kwam of van andere schepen aan boord kwam. | 9 | 16 |
lager scheepsvolk (matrozen): | |||
matrozen | De matrozen deden het overgrote deel van het scheepswerk, terwijl de soldaten moesten helpen indien dit noodzakelijk was. Zij kwamen vaak uit de laagste sociale milieus of waren in een weeshuis opgegroeid. | 8-9 | |
busschieters | bedienden het geschut | 10 | 10-12 |
bootsgezellen | 7 | ||
hooplopers | matrozen in lage rang, ongeoefende matroos, lichtmatroos. | 7 | |
scheepsjongens | verrichtten aan boord allerlei karweitjes; tussen 10 en 16 jaar oud | 5 | 5 |
soldaten: | |||
soldaten, adelborsten | Een vijfde tot een derde deel bestond uit soldaten. Zij hadden in principe geen taken aan boord. De soldaten gingen naar Azië om daar de Nederlandse vestigingen te bewaken en te verdedigen. Voor hen gold de reis dus als overtocht en werden slechts beperkt ingezet. Als er op zee gevaar dreigde werden ze wel tijdens de reis ingezet. Wel moest de commandeur van de soldaten er zorg voor dragen dat ten allen tijden één soldaat voor de kajuit en één voor de constapels-kamer op wacht stond. De commandeur had kajuits-tractement (een kamertje in de hut). | ||
overigen: | |||
passagiers | meestal de hoge VOC-ambtenaren (bestuurders, kooplieden, rechters, predikanten), vaak met vrouw, kinderen en bedienden die in Azië voor de VOC gingen werken. Zij verrichtten aan boord geen werkzaamheden, kregen een eigen hut op het achterschip en aten met de officieren. Ook konden zich ambachtslieden onder de passagiers bevinden die in Azië voor de VOC gingen werken. |
De leeftijd van matrozen en militairen was gemiddeld 25 jaar. De
onderofficieren waren gemiddeld 32 jaar oud.
De schipper, de stuurlieden, de boekhouder, de koopman, de chirurgijn
en de passagiers aten met tinnen eetgerei in de grote kajuit aan
een gedekte tafel. Het scheepsvolk at in groepen ("bakken")
van zeven man uit één schotel. De commandeur van de
soldaten eet aan de bak van de bottelier. De konstabel hield zijn
bak met zijn maat en busschieters. De hoogbootsman en zijn maat
en de schieman en zijn maat verbleven en aten in dezelfde bak, meestal
vergezeld van de beste matrozen die hogerop wilden. De provoost
at, evenals de scheeps-corporaal, aan de koksbak. De tamboers en
trompetters aten aan de botteliers- of koksbak; ook aten zij wel
aan de kajuits-natafel.
Straffen
Bij kleine vergrijpen, waarop een geldboete of lichte lijfstraf
stond, zoals vloeken, het wegwerpen van proviand en het slecht onderhouden
van wapens, sprak de scheepsraad vonnis. Deze bestond uit de schipper,
opperstuurman en de andere hoge compagniesdienaren aan boord. Bij
zware delicten sprak de 'brede raad' recht. In de brede raad hadden
de scheepsoverheden van de hele vloot zitting. Zware vergrijpen
werden vaak bestraft met forse lijfstraffen, zoals doorhaling van
de hand door een mes, van de ra lopen, kielhalen, laarzen en brandmerken.
Na 1610 werd een straf vaak gecombineerd met een andere straf, meestal laarzen (bijv. van de ra vallen en daarna laarzen). Op
aanzetten tot muiterij, doodslag en sodomie (het verrichten van
homosexuele handelingen) stond de doodstraf. In verrweg de meeste gevallen vond de voltrekking van de straf voor de grote mast plaats, 's-ochtends meteen na het ochtendgebed.
In afwachting van het proces en na het vonnis tot de voltrekking van de straf werd de gevangene opgesloten door de provoost. Dit was meestal voor in het schip op de overloop of op het galjoen. De gevangenen zaten hier op hun eigen kosten en moesten de provoost sluitgeld betalen voor hun verzorging.
Doodstraffen | |
- verdrinking | gebonden aan handen en voeten overboord gezet |
- "met de coorde straffen" | ophanging |
Lijfstraffen | |
- laarzen | met een kort dik stuk touw geselen; de meest toegepaste straf |
- van de ra lopen ofwel van de ra vallen |
de gestrafte in geboeide toestand meerdere malen van behoorlijke hoogte in het water te laten vallen. |
- kielhalen | de gestrafte in geboeide toestand (meerdere malen) onder het schip door te halen. |
- brandmerken | |
- doorhaling van de hand door een mes |
Overige straffen | |
- "voor de Prins werken" | dwangarbeid verrichten |
- geldboetes | |
- degradatie | verlaging in rang |
- verbanning | achterlaten op een (onbewoond) eiland of verlaten kust |
- naar de kooi sturen | de meest milde terechtwijzing |
Bronnen
[1] Jacobs, Els M., 1991. Varen om peper en thee : Korte geschiedenis van de Verenigde Oostindische Compagnie. - Zutphen: Rijksmuseum Nederlands Scheepvaart Museum Walburg Pers, 1991. - 96 p., [nl]
[2] Ketting, Herman, 2002. Leven, werk en rebellie aan boord van Oost-Indiëvaarders (1595-ca1650). - Amsterdam: Aksant, 2002. - 379 p., [nl]
[3] Marsden, P., 1974. De laatste reis van de Amsterdam. - Bussum: Unieboek BV / De Boer Maritieme Handboeken, 1974. - 247 p., [nl]
[4] Warnsinck, J.C.M., 1976. Reisen van Nicolaus de Graaff : gedaan naar alle gewesten des Werelds : beginnende 1639 tot 1687 incluis. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1976. (Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging; no. 33) - 362 p., [nl]