Banda
De Banda-eilanden (Neira, Lonthor (Banda Besar, 't Hooge Landa van Banda), Poelo Aij, Poelo Run, het vulkaaneiland Goenung Api, Rosingeyn en enkele kleine destijds onbewoonde eilandjes) namen een bijzondere positie in, omdat zij de exclusieve producenten van nootmuskaat en foelie waren. Alleen hier kwam de nootmuskaat voor. De eilanden liggen in de Bandazee, ongeveer 120 km ten zuiden van Ceram. Er waren geen koningen op de Banda-eilanden, zoals elders in de Indische archipel. De zgn. orang kaya's, de hoogst geplaatsten van de eilanden, voerden het bestuur uit. Al lang voor de komst van de Nederlanders was de muskaatnotenteelt belangrijk op Neira, Lonthor en Poelo Aij. Archeologische opgravingen tonen aan dat Lonthor al lang voor 1500 een handelscentrum moet zijn geweest. Zelfs Arabieren en Chinezen kwamen hier handeldrijven. In 1511 kwamen de Portugezen hier voor het eerst. Het bestuur van de Verenigde Oostindische Compagnie zetelde op Neira. De rede waar de schepen ankerden, lag heel beschut tussen Neira en Lonthor in. Totdat het teveel verzandde ankerden de VOC-schepen ook wel tussen Goenung Api en Neira, in het Zonnegat.
Overzicht van de vestigingen en versterkingen
Waijer (nu Waer) — comptoir. Belangrijkste producten: nootmuskaat en foelie. Fort Waaier (Concordia).
Selamma — Redoute Kuilenburg.
Dender — Redoute Dender (Morgenster).
Lakoei — Redoute Lakoei.
Comber — Redoute Watervliet.
Oerien — Redoute Oerien/Fort Storm.
Outra — post. Redoute Outra.
De eerste Nederlanders
In 1511 komt de Portugees Alfonso d'Albuquerque (zie ook Malakka) voor het eerst bij de Banda-eilanden. Hij sloot een verbond met de Bandanezen en liet op het strand (waarschijnlijk bij Combir volgens Valentijn) een stenen zuil achter als herinnering aan zijn komst aldaar [10].
Op 15 maart 1599 komen de Zeelandia en de Gelderland (Gelria), twee schepen van de vloot van Cornelis van Neck die in 1598 uitgevaren was (Tweede Schipvaart, zie Voorcompagnieën), onder Jacob van Heemskerck op de rede van Neira aan. Verschillende prauwen kwamen met monsters van nootmuskaat, foelie en kruidnagelen naar de schepen toe. Zowel op Lonthor als op Neira werden huizen gehuurd om de koopwaar in op te slaan. Zolang de Hollanders zich aan de plaatselijke handelsgebruiken houden gaat alles goed. Als de VOC het handelsmonopolie wil verwerven begint de ellende. Wolfert Harmensz. heeft in 1602 van de bewoners van Pulau Ai een monopolie op de nootmuskaat- en foeliehandel gekregen, hetgeen door de bevolking van enkele andere eilandjes een aantal jaren later ook aan Van der Haghen werd beloofd. Maar deze verdragen werden aan alle kanten door de Bandanezen ontdoken omdat de Nederlanders lage prijzen betaalden, onaantrekkelijke handelswaar meebrachten, onwetend waren van de lokale etiquette en het verbod van de VOC op de handel met anderen (o.a. Javanen) strak handhaafden.
Toen de Hollanders op Banda Neira kwamen zaten de Portugezen er al sinds 1511. Zij hadden een oud fort. Om de Portugese en Aziatische concurrentie uit te schakelen worden dure forten gebouwd en voorzien van zware bezettingen. Om de hoge kosten hiervan te kunnen betalen werden lage prijzen voor de nootmuskaat geboden.
'De eylanden van Banda en de Moluccen is het principale uit waer wy schieten... De eylanden daer de naghelen mette nooten en de foelie groeven, deselve soeckende met tractaet ofte met geweld aan de Compagnie te verbinden... voor den eersten september 1609, ook op elk land een klein fort opwerpende en met eenig krijgsvolk bezettend. Daarom so moet men geen arbeid, moeite noch mensen daarin sparen, ja, alle dingen voorbijgegaan, om de Moluccen en de eylanden van Banda boven alle, in onze vriendschap ende contract te verkrijgen.' (Lastbrief van 29 maart 1608 van de bewindhebbers der Compagnie).
Aanslag op de Nederlanders
In 1609 komen Pieter Willemsz. Verhoeff en François Wittert (Wittered) met hun vloot van zes schepen (de Hollandia, Geünieerde Provinciën, Delft, Zeelandia, Rotterdam en Hoorn aan op de rede van Neira. Daar lagen al drie schepen van Van Caerden (de Banda, Pattana en het jacht Eendracht). Een Engelse schip, de Hector, lag er ook; daar waren de Nederlanders niet blij mee want daardoor werden de prijzen opgedreven - de Nederlanders gunden de Engelsen niets. Een handelsverdrag wordt gesloten tussen de Nederlanders en de Bandanezen. Over één punt rijst een conflict, namelijk het verzoek van de Nederlanders om een fort te bouwen op Banda. Toen op 22 april de Bandanezen drie dagen uitstel vroegen om een besluit te nemen over het verzoek werd hen dat geweigerd en werd met wat moeite de toestemming een fort te bouwen verkregen. Al op de 24e ging Verhoeff met zijn Brede Raad aan land op Neira om een geschikte plek te zoeken. Men was al begonnen een stuk grond bouwrijp te maken toen besloten werd het oude Portugese fort weer op te bouwen omdat er al een goede muur stond en de grond goed was. Er hoefden alleen twee landpunten (bastions aan de landzijde) en twee zeepunten gebouwd te worden. De meerderheid van de bevolking zag dat als een bedreiging. Onder het mom dat zij wilden onderhandelen over de prijs van de specerijen vroegen zij de Nederlanders naar het strand te komen om hier onder een grote boom over te praten. De Bandanezen lieten op zich wachten en toen gekeken werd waar zij bleven bleek dat zij, uit vrees voor de soldaten niet dichterbij durfden te komen. Zij verzochten Verhoeff zonder wapens naar het bos te komen en de soldaten op het strand achter te laten. Tijdens de onderhandeling worden de Nederlanders plotseling overvallen door Bandanezen, bewapend met speren en pijl en boog. In de schermutseling die volgt worden de Nederlanders gedwongen om zich met grote verliezen terug te trekken. Verhoeff en twee leden van de Brede raad zijn omgebracht. Evenals 24 matrozen. Onder degenen die in dit drama aan de dood ontkomen zijn, is Jan Pieterszoon Coen, die als nieuweling naar het oosten was getrokken en als onderkoopman met Verhoeff mee was. De ervaring van dit verraad zou van invloed geweest kunnen zijn op zijn meedogenloze opstelling in 1621 als Gouverneur-Generaal.
Gezag van de VOC wordt gevestigd
De bouw van Fort Nassau op de plaats van het oude Portugese fort (de bewoners van Banda Neira noemen het fort nog steeds Benteng Portuges[6]) was in juli 1609 voltooid. In augustus zagen de Bandanezen wel in dat de Nederlanders zich permanent vestigden en zochten vrede. De Engelsen boden nog het langst weerstand aan de druk van de Hollanders en bouwden versterkte handelsposten op Ai en Run. Zij betaalden hogere prijzen voor de nootmuskaat en foelie dan de Nederlanders. Die reageerden in 1611 op deze toenemende dreiging door een nog imposanter fort te bouwen, Fort Belgica, op de heuvel vlak boven het Fort Nassau. Die heuvel maakte Fort Nassau erg kwetsbaar wanneer de vijand de heuvel zou bezetten.
Omdat de verdragen met de VOC, het Eeuwig Verbond, door de Bandanezen worden geschonden, bedenken de Heeren XVII andere maatregelen. In 1615 valt in Amsterdam de beslissing over het lot van de Bandanezen om hen 'te vermeesteren, de principale uut te doen roeyen ende te verjagen, ende 't land liever met heydenen wederom te doen peupleren', zo schrijven de Heeren XVII dd 30 april 1615 in een brief aan J.P. Coen [2] .
Het comptoir op Lonthor, het huidige Banda Besar, was gevestigd in Lonthoir aan de noordwest kust van dit grootste van de Banda-eilanden. Hier ontving de koopman van de Verenigde Oostindische Compagnie de nootmuskaat en foelie van de perkeniers. Het grote, stenen, huis van de koopman was aan het strand gelegen. Recht tegenover het comptoir lag aan de overkant van het Gat van Lonthor, op Gunung Api, de batterij Kijk in de Pot, bemand met een sergant, enkele soldaten en enkele stukken geschut [12] .
Poelo Aij
In 1615 vielen de Hollanders o.l.v. Gerard Reynst Pulau Ai binnen met 900 soldaten, bijna twee keer zoveel als de mannelijke bevolking van het eiland. De Engelsen vluchtten van het eiland Pulau Ai naar het van alle muskaatbomen ontdane eiland Pulau Run. Maar nog diezelfde nacht zetten zij de tegenaanval in, doodden 200 Hollanders en verdreven de rest terug naar hun schepen.
In het daaropvolgende jaar had Jan Dircksz. Lam het eiland Pulau Ai met 12 schepen en een nog grotere krijgsmacht weten te heroveren. Aanvankelijk werd de invasiemacht afgeweerd met nauwkeurig kanonvuur van de Bandanezen, maar toen zij een maand later zonder munitie kwamen te zitten, konden de Hollanders het eiland veroveren. De lokale bevolking vluchtte massaal naar de andere eilanden en zodoende troffen de Hollanders een vrijwel leeg eiland aan. Hierdoor zag de VOC zich genoodzaakt voor de nootmuskaatteelt mensen van andere eilanden, soms onder dwang, over te brengen. De overwinnaars versterkten het fort en noemden het Fort Der Wrake (Fort Revengie). In dit fort ligt nog steeds op het noordoost-bastion een kanon. In mei 1616 werd een nieuw Verbond met de Bandanezen gesloten.
In juli 1619 is in Londen een tractaat gesloten waarin vastgelegd was dat ook aan de Engelsen de handel in Amboina en Banda werd toegestaan. De Engelsen zaten op Pulau Run.
Coen's campagne
In 1621 richtte Gouverneur-Generaal Jan Pietersz. Coen zich op de Banda-eilanden om naleving van de verdragen af te dwingen en het gebied, in uitdrukkelijke opdracht van de Heeren XVII, definitief onder de macht van de Compagnie te brengen en hij trok met een vloot van 12 schepen en 1500 man naar Banda. Matelieff, die de Banda-eilanden uit eigen aanschouwen kende, had reeds voorspeld, dat het monopolie in de nootmuskaat slechts met geweld zou kunnen worden afgedwongen.
Op 11 maart 1621 wilde Jan Pietersz. Coen met 6 vaandels aan de noordzijde tussen Combir en Orontattan en met 10 vaandels aan de zuidkust aan land komen op het eiland Lonthoir. Via de zuidkust verliep vlot en zonder tegenstand maar aan de noordkust werd hevig tegenstand geboden totdat de Bandanezen inzagen dat het vergeefs was en wegvluchtten. De heuvel waarop later Fort Hollandia is gebouwd werd bezet en huizen werden in brand gestoken en verwoest. Eén zieke oude man, die was achtergebleven terwijl de rest van de bevolking vluchtte, werd het hoofd afgeslagen en op een staak op het strand gezet. Daarna trok men verder naar Selanon waar de huizen eveneens in brand werden gestoken. De laatste compagnie die op Lonthor kwam heeft de grote tempel in brand gestoken.
Coen dwong de orang kaya een verdrag met onmogelijk zware bepalingen te tekenen. Doordat zij dit verdrag nooit na konden komen, moesten zij dit wel schenden en zou Coen hen met wapengeweld terecht kunnen wijzen. Intussen liet hij aan de kust een provisorische versterking bouwen die in 1624 vervangen werd door het iets verder landinwaarts op een heuvel gelegen Fort Hollandia.
Op 8 mei 1621 zijn de belangrijkste personen op het eiland Neira gedood. Vierenveertig gevangen, waaronder 8 orang kaya's werden naar het kasteel Nassau gebracht. Buiten het fort was een rond perk gemaakt van bamboes waarbinnen de gevangenen werden gebracht. Zes ingehuurde Japanse kooplieden hebben als eerste de acht belangrijkste personen vermoord door hen doormidden te houwen met hun zwaarden, het hoofd af te slaan en daarna in vieren te hakken. De overige 36 werden eveneens onthoofd en in vieren gedeeld. De gevangen stierven 'in alle stilheid, zonder enig gebaar te maken'. Slechts één man vroeg in het nederlands: 'Mijne heren, en is er dan geen genade?', maar die was er ook voor hem niet. De plichtsgetrouwe Coen voerde letterlijk uit wat de Heren XVII in 1615 hadden besloten dat moest gebeuren. De hoofden en lichaamsdelen van de geexecuteerden werden op bamboes gestoken. Dit anonieme ooggetuige verslag is vermoedelijk geschreven door Nicolaas van Waart, luitenant van Coen. Hij besluit zijn relaas met de woorden 'God weet wie recht heeft'. Het overgrote deel van de mannelijke bevolking werd gedood. De meeste verdreven Bandanezen vestigden zich op Keffing en Guli-Guli in de Seram Laut eilandengroep. Van de oorspronkelijke bevolking van 15000 mensen zijn de meesten gevlucht zijn of als slaaf naar Batavia zijn afgevoerd. Coen rapporteert, toen hij weer terug in Den Haag was, op 24 november 1623[2]:
'De inboorlingen sijn meest allen door den oorloch, armoede ende gebreck vergaen; zeer weynich isser op d'omliggende eilanden ontcomen, ende werden alsnu de voorsz. landen weder met ander volck gepeupleert.'
Dat is echter geen juiste weergave van de feiten want juist veel mensen weten te ontkomen. Ongeveer 800 mensen zijn naar Batavia overgebracht. Ca. 2500 mensen zijn door voedselgebrek omgekomen terwijl zij de bergrug van Lonthor opgevlucht waren en afgesloten waren van voedsel en water. In 1624 blijkt dat op Ceram minstens 1500 Bandanezen zitten. Een flink deel van de Bandanezen is naar de Kei-eilanden gevlucht. Tot op de dag van vandaag wonen hier mensen wier voorouders oorspronkelijk van Lonthoir afkomstig zijn. Zij houden orale tradities in leven. Zo zijn er liederen die herinneren aan hun vlucht van de Banda-eilanden. Zij maken nu nog steeds een typisch soort aardewerk dat kan worden gelinkt aan gevonden aardewerk op de Banda-eilanden. Ze spreken ook hun eigen taal.
Herbevolking
De Engelsen, die krachtens de overeenkomst van 1619 aan de expeditie hadden mogen meedoen, maar zich daartoe niet in staat hadden verklaard, gaven hun vestiging op Pulau Run op, zodat alle eilanden van de Bandagroep aan de Compagnie waren gekomen. Nu moest het ontvolkte land, volgens opdracht, 'met heydenen gepeupleerd worden'. Via rooftochten en de aankoop van slaven in de omringende landen en eilanden, worden pogingen ondernomen de Banda-eilanden van nieuw werkvolk te voorzien voor de verzorging van de nootmuskaatbomen. In een kroniek van deze tijd wordt dienaangaande gemeld:
'Daar is qualyck een plaetse van de Caep Bona Esperansa tot de uitterste ofte oostelyckste eiylanden van Banda, ofte de natie van Banda zyn daerat gesprooten, als van Caffers van Mousambique, Arabyanen, Persyanen, van Cambaya, Cormandel, Bengala, Pegu, Atchynders, Mamoraners, alderhande Malayen, Chineese, Javanen, Macassers, Moluckanen, Amboneesen ende diverse mestise kinderen. Voorts syn daer veel van deese omliggende eylanden, als Ceram, Papu, Kay, Aroe, Teneber, Timor, Solor, ende meest gecochte slaven. De vrouwen die zy noch dagelyks doopen, zyn meest Maleys, Javaans, Maccassers, Boetons, Bangaeys, ook Moluckse, Amboyners, Cerams, Kay, Timor, maar de beste van Balie. Van alle dit onweetende gespuys comen deese stoute onbeleefde tiranniqhe Sabandaers ende Orangkays van Banda, daer af de geheelde werelt weet teseggen: nu mogen de Hollanders haer wat helpen vermanen en sien of wat meer goets van haer te verwachten staet, als in vorige tyden van haer is geweest.'
Perkeniers
Er was in de oost genoeg ongeregeld volk zoals afgezwaaide soldaten en avonturiers, voorhanden om al of niet gedwongen te verhuizen. Zij konden zich als planter, hier "perkenier" genoemd, in dienst van de VOC zich vestigen. Zij mochten de producten van hun notenperken uitsluitend aan de VOC leveren, die daarmee het monopolie in muskaatnoten en foelie in bezit kreeg. De perkeniers ontvingen hiervoor een vastgesteld bedrag van de VOC en zorgden er tevens voor dat de slaven op de perken 1 gulden loon per maand ontvingen, een hoeveelheid rijst en zout en 1 keer per jaar nieuwe kleding. Dit zogenaamde "perkeniersstelsel" startte met een resolutie van de Gouverneur-Generaal en Raden van 5 april 1621 waarin vermeldt wordt de grond in perken te verdelen[12] . Het eiland Aij werd in 31 perken verdeeld, op Lonthoir kwamen 34 perken en op Neira 3. In totaal 69 perken van 1,2 ha. Het Europese personeel op Banda werd verantwoordelijk gesteld voor het toezicht op en de administratie van de nootmuskaatbossen. Neira bijvoorbeeld had zoals gezegd drie notenperken. Voor ieder perk zijn ongeveer 880-1.000 slaven nodig voor 10.000-15.000 nootmuskaatbomen die gemiddeld per perk per jaar 20.000 pond noten en 6.000 pond foelie opleveren. Na de eerste jaren van tegenspoed, waarin de nieuwe perkeniers eigenlijk nog niets wisten van nootmuskaatteelt, delen ze in de nootmuskaatwinst van de Compagnie. Pongky van den Broecke, een rechtstreekse afstammeling van één van de eerste perkeniers, Paulus van den Broecke, is nu nog steeds perkenier op de Banda Besar.
Lucratief
De VOC wenste een winstmarge van 300 procent en betaalde de perkeniers
1/122e deel van de gangbare nootmuskaatprijs in Nederland. De noten
die door de perkeniers voor 2,5 cent per pond opgekocht worden voor
de Compagnie, worden weer verder verkocht voor f 3,75 per pond. De
foelie, die voor 35 cent per pond wordt opgekocht, levert de Compagnie
f 6,- per pond op. Per schip dat thuis komt maakt de Compagnie gemiddeld
een zuivere winst van 20.000,- tot 30.000,- en een konvooi bestaat
meestal uit 15 tot 20 schepen. De nootmuskaat-handel was voor de
VOC een zeer winstgevende onderneming. In 1621 schatte de VOC haar
Europese verkoop van nootmuskaat op 450.000 pond en die van foelie
op 180.000 pond. In 1735 raakten de pakhuizen zo vol met nootmuskaat
dat 1,25 miljoen pond werd vernietigd om de prijzen hoog te houden.
In 1760 wordt in Amsterdam in één slag voor vier miljoen
gulden verbrand; dagen lang branden de stapels door. Dit gebeurt
uiteraard ook op Banda. Zo nu en dan worden daar op het strand grote
hoeveelheden noten en foelie verbrand. De Banda-eilanden worden
door de Compagnie als een belangrijke schat gekoesterd. Alleen al
de winsten van Banda in deze periode zijn toereikend om alle kosten
van de Compagnie te dekken. De VOC eigende zich het leeuwedeel van
de winsten toe, maar er was voldoende over voor de perkeniers om
luxueuze huizen te bouwen met marmeren vloeren, fraaie tegels, kristallen
kandelaars en Europese meubels.
De enorme export bracht evenwel ook kosten met zich mee. Om te voorkomen
dat de slaven in opstand zouden komen, onderhield de VOC dure forten
en garnizoens op de Banda-eilanden.
Een uitbarsting van de Gunung Api op 2 april 1778 die gepaard ging
met een aardbeving, een vloedgolf en orkaanwinden, zorgde binnen
één uur voor gigantische verwoestingen. De helft van
de nootmuskaatbomen werd verwoest en de resterende bomen verloren
bijna allemaal hun vruchten. De oogst van dat jaar bedroeg amper
vier procent van de productie van het voorgaande jaar.
Perken en versterking op Poelo Aij
Op Poelo Aij werden na 1621 31 perken aangelegd.
Frederik Coyett, de laatste gouverneur van Formosa die op 1 februari 1662 door de Chinees Koxinga was verjaagd (zie onze pagina over Formosa) werd naar Poelo Aij verbannen[8] (Van de Wall[12] noemt Rosengain maar dat zal onjuist zijn). Zijn zoon Balthasar Coyett werd later overigens landvoogd van Banda van 1694 tot 1701.
Perken en versterkingen op Lonthor
Niet ver van Lonthoir waar de VOC haar loge aan de kust had heeft landvoogd Pieter Vlack in 1628 iets landinwaarts op een heuvel een dubbele redoute laten bouwen, Fort Hollandia[12]. Wandelen wij nu vanuit de loge in Lonthoir langs de kustlijn met de klok mee dan komen wij de volgende perken en verdedigingswerken tegen. Eerst komen we bij het perk Klein Walingen, en daarna gaan we langs de perken Groot Walingen, Spantjebij en Keizerstoren (of Tortorre). Rond 1630 was er een redoute op het perk Groot Walingen.
Vervolgens komen we bij Combir/Comber. In het perk Combir was een redoute bemand met enkele soldaten om de waterbron aldaar te verdedigen [12].
Via perk Raning komen we bij de plaats Selamon (Selamma), in het noorden van Lonthor. In Selamma staat redoute Kuilenburg (Culemborg), gebouwd in 1636/1637 en in 1682 geheel herbouwd.
Orangtata, Fretten, Vissersbay, Rammenburch, Watervliet (is dat Combir/Koembier?), Altenae.
Gaan we aan de oostkust weer zuidwaarts, dan komen we eerst in Dender, een perk, plaats en redoute. Redoute Dender (Denner, ook Morgenster genoemd) is in 1626 gebouwd door landvoogd Willem Jansz. Admiraal (1623-1627) [9] .
Iets zuidelijker is perk Drie Gebroeders met redoute Waaijer, ook genoemd Fort Concordia. Deze grote versterking is gebouwd in 1630. Valentijn noemt, toen hij het gebied bezocht in 1687/1688, de redoute Waaijer "oud en vrij sterk" . Er was, net als in Lonthoir, een onderkoopman gestationeerd om de muskaatnoten en foelie in ontvangst te nemen [10] .
Gaan we vanaf hier naar het westen dan komen we eerst bij redoute Oerien (Oureen), ook Fort Storm, gebouwd in 1624.
Uiteindelijk komen we op de zuidkust pal ten zuiden van Fort Hollandia bij redoute Laequoij, ook genoemd Halfmaan. Deze redoute is gebouwd in 1622.
In 1734 is bij het dorpje Lonthoir een trap van 210 treden aangelegd of vernieuwd, de berg van Lonthor op. Halverwege de trap, op een plateau is een grote waterput voor de was en een kleine waterput voor drinkwater. Dit is de enige zoetwater voorziening voor het dorp Lontar. Deze put wordt de Put van Coen genoemd, zogenoemd omdat Coen 30 verraders hier heeft onthoofd en in de put gegooid. Uit deze put mag nog steeds geen water gedronken worden. Dit voorval wordt nog steeds herdacht, waarbij al het water (30 meter) uit de put wordt gehaald en de put wordt schoongemaakt.
Poelo Run
Het noordelijke deel van Run en het aan de noordkant gelegen eilandje Nailaka was in Engelse handen nadat zij in 1616 definitief van Pulau Ai verdreven waren. Veel hadden de Engelsen er overigens niet aan. De EIC hield hier een vestiging in stand louter om strategische en politieke redenen. Nootmuskaat konden zij er niet inkopen door het strenge monopolie van de VOC.
Op het door de VOC bezette midden en zuidelijke deel van Pulau Run werden na 1622 ook 23 perken aangelegd. Omdat het zo ver westelijk gelegen eiland Run minder goed gecontroleerd kon worden door de Nederlanders, werd de nootmuskaatteelt op Run tegen 1640 alweer beëindigd en werden alle nootmuskaatbomen vernietigd. Volgens Van Dam was op Run een redoute Bachus. Dit blokhuis is ook, naamloos, ingetekend in het dorp Run op een kaart van Artus Gijsels uit 1637 [9] terwijl een kaart van Witkamp uit 1907 daar de plaats van een verdwenen blokhuis met de naam Lochem toont[3]. Bij de Vrede van Breda in 1667 droegen de Engelsen onder meer hun deel van het eiland Run aan de Nederlanders over, in ruil voor een Nederlands eiland aan de andere kant van de aardbol; Nieuw Amsterdam, nu Manhattan.
Rosengeijn
Rosengeijn (nu Pulau Rozengain of ook wel Pulau Hatta) was na 1622 aanvankelijk, net als Run, ook in 13 perken ingedeeld. Maar omdat de Compagnie de nootmuskaatteelt wilde concentreren op Neira, Lonthor en Ay werden in de periode 1634-1640 de nootmuskaatbomen, net als op Run, volledig vernietigd. De bevolking verliet het eiland want er viel nu niets meer te verdienen. Het eiland werd een soort verbanningsoord. In een resolutie van 20 december 1695 werd besloten om Rosengeijn weer te beplanten en deze bomen bleken de beste van de hele archipel te zijn.
Op de noordkust van Rosengeijn lag de redoute Rosengeijn, gebouwd in of kort na 1623. Van de Wall[12] spreekt op deze plaats over een militaire post Bek-af die in 1756 nog bestond. Die is vervangen door de batterij Beukerij De Lage, mogelijk vanwege de lage ligging op het strand. Aan de zuidoostkust van het eiland lag de kleinere redoute Outra waarover niets bekend is[9]. Leupe[5] geeft aan dat in een beschrijving daterend tussen 1633-1639 vermeld wordt dat er twee redoutes op Rosengeijn zijn waarvan er één onbezet is. Welke dat is vermeldt hij niet.
In Atlas Amsterdam van Isaac de Graaf komt in deel II op blad 26B een tekening uit 1685 voor van Rosengeijn waarop een logie aan het strand is getekend en de redoute iets meer landinwaarts wat hoger op de heuvel ligt.
Poelo Piesang
Poelo Piesang (Pulau Pisang of ook wel Pulau Syahrir) is een klein, in de VOC-tijd onbewoond, eiland ten noorden van de noordoostelijke punt van Lonthor. Toen de Engelsen in 1795 de Republiek de oorlog verklaard hadden, werd op dit strategisch gelegen eiland de batterij Nederburg opgericht.
Einde van het VOC-tijdperk
François van Boeckholtz was Banda's laatste landvoogd. Omdat de Engelsen in 1795 de Republiek de oorlog hadden verklaard en de archipel zouden gaan opeisen, moest hij Banda zien te verdedigen. De posten die er waren waren vrij zwak. Van Boeckholtz heeft alles gedaan wat in zijn vermogen lag om Banda zo goed en zo kwaad als het ging weerbaar te maken door extra batterijen aan te leggen.
Op Poelo Piessang werd de batterij Nederburg aangelegd. Ter beveiliging van het Lonthoirse Gat heeft hij de batterijen Sibergsburg, Batavia en De Kop aangelegd en verder nog aan de binnenzijde bij de Batoe Wolanda, de batterij Altingsburg. Daarna werd het fortje Hollandia op Lonthoir versterkt en de batterij Notenburg opgeworpen op het perk Combir. Ter beveiliging van het Zonnegat werd ook nog Pulau Krakal, een ander klein eilandje, van een batterij voorzien dat bovendien nog versterkt werd met Boven- en Beneden-Zeezicht en De Werf. Beneden het kasteel Nassau wierp hij nog een batterij op, genaamd "De Gouverneur-Generaal" [12].
Maar al deze haastig opgeworpen batterijen hebben niet veel uitgericht. Banda is gevallen op 8 maart 1796. De gouverneur wist een eervolle aftocht te bedingen.
Tot slot iets over Aru
Met Aru (Aroe) werd één van de Aru-eilanden in het oosten van Indonesië aangeduid. Deze eilanden werden ook wel de 'Zuidooster Eylanden' genoemd. De Aru-archipel ligt 530 km ten zuidoosten van de Banda-eilanden. In 1683 werd de post Wokan, op het huidige eiland Pulau Wokan, bezocht door de gouverneur van Banda. Hij trof er een verpleger en twee soldaten ziek aan, de sergeant was half blind en de schoolmeester die was aangesteld om de bewoners te kerstenen was afwezig en maakte een tocht om zijn privé-handel te spekken. Twee andere dienaren waren vermoord en een andere dienaar was kort te voren overleden. In 1785 was de post Wokan bemand met 11 VOC-dienaren. Het eiland stond bekend om de parelbanken.
Landvoogden, Gezaghebbers, Voorzitters etc. van Banda
1609–1609 | Jacob de Bitter | Landvoogd | overleden |
1609–1610 | Hendrick van Bergel | Landvoogd | |
1610 | Willem van der Voort | Landvoogd | |
1623–1623 | Martinus Sonck | Landvoogd | |
1623–1627 | Willem Jansz Admiraal | Landvoogd | |
1627–1628 | Pieter Vlack | Landvoogd | |
1628–1629 | Jan Jansz Visscher | Provisioneel voorzitter | |
1629–1630 | Arent Stevensz. Gardenijs | Provisioneel voorzitter | |
1630–1633 | Crijn Jacobsz. van Raemburch | Landvoogd | overleden |
1633–1635 | Cornelis Acoley | Voorzitter | trad op als landvoogd |
1635–1642 | Cornelis Acoley | Landvoogd | overleden |
1642–1643 | Jan Simonszoon | Provisioneel voorzitter | |
1643–1646 | Cornelis Witzen | Landvoogd | overleden |
1646–1647 | Jan Simonszoon | Provisioneel voorzitter | |
1647–1653 | Cornelis van Outhoorn | Landvoogd | overleden |
1653–1654 | Abraham Weyns | Provisioneel voorzitter | trad op als landvoogd |
1654–1661 | Abraham Weyns | Landvoogd | overleden |
1661–1661 | Leonard van Sorgen | Gezaghebber | overleden |
1661–1661 | Antoni Hurdt | Gevolmachtigde | samen met Ernst Sax |
1661–1661 | Ernst Sax | Gevolmachtigde | samen met Antoni Hurdt |
1661–1661 | Anthonij van Voorst | Hoofd | |
1661–1665 | Johan van Dam | Landvoogd | |
1665–1669 | Jacob Cops | Landvoogd | |
1669–1672 | Antoni Hurdt | Landvoogd | |
1672–1675 | Willem Maetsuyker | Landvoogd | overleden |
1675–1676 | Maarten Roos | Provisioneel gezaghebber | |
1676–1677 | Andries Boogaert | Landvoogd | |
1677–1680 | Cornelis van Quaelbergen | Landvoogd | |
1680–1681 | Robert Padtbrugge | Waarnemend landvoogd | |
1680–1682 | Willem van Zyll | Oppergezaghebber | trad op als landvoogd |
1682–1689 | Willem van Zyll | Landvoogd | overleden |
1689–1691 | Willem Bastinck | Provisioneel gezaghebber | |
1691–1691 | Cornelis Stull | Provisioneel gezaghebber | |
1691–1694 | Johannes Cops | Landvoogd | |
1694–1696 | Balthasar Coyett | Provisioneel gezaghebber | |
1696–1697 | Balthasar Coyett | Voorzitter | |
1697–1701 | Balthasar Coyett | Landvoogd | |
1701–1704 | Cornelis Stull | Landvoogd | overleden |
1704–1705 | Andries van Eps | Provisioneel gezaghebber | |
1705–1706 | Jacob Claesz. | Provisioneel gezaghebber | |
1706–1706 | Andries van Eps | Gezaghebber | |
1706–1709 | Theodorus de Haese | Landvoogd | |
1709–1709 | Mattheus Schenkenberg | Landvoogd | overleden |
1709–1710 | Andries van Eps | Provisioneel gezaghebber | |
1710–1715 | Andries van Eps | Landvoogd | |
1715–1719 | Philip David van Uchelen | Landvoogd | |
1719–1721 | Pieter Gabry | Landvoogd | |
1721–1722 | Salomon Storm | Landvoogd | overleden |
1722–1722 | Balthasar de Bruyne | Provisioneel gezaghebber | |
1722–1722 | Anthony Heynsius | Landvoogd | overleden tijdens de reis van Ternaten naar Banda |
1724–1724 | Arnold van Tets | Landvoogd | overleden |
1724–1727 | Aldert Aldertsz. | Landvoogd | overleden |
1727–1730 | David van Eps | Provisioneel gezaghebber | |
1730–1732 | David van Eps | Landvoogd | overleden |
1733–1733 | Christoffel Godlof Kraus | Gouverneur | overleden op weg naar Banda |
1733–1740 | Nicolaas Nicolai | Gouverneur | overleden |
1740–1748 | Abraham Bernard | Gouverneur | |
1748–1752 | Reynier de Klerck | Gouverneur/directeur | |
1752–1754 | Reynicus (Reinerus) Siersma | Gouverneur | |
1754–1761 | Jacques Barriel | Gouverneur | |
1761–1780 | Jacob Pelters | Gouverneur | |
1780–1786 | Johan Librecht Seidelmann | Gouverneur | |
1786–1791 | Lambertus Jansz. Haga | Gouverneur | |
1791–1794 | Johannes Hageman | Gezaghebber | |
1794–1794 | Albertus Henricus Veuge | Gezaghebber | |
1794–1796 | François van Boeckholtz | Gezaghebber |
Wat nog herinnert aan de VOC op de Banda-eilanden
Banda Neira: ruïnes van Fort Nassau (nog slechts de muren en toegangspoort zijn overgebleven; een oud kanon ligt op de grond), Fort Belgica (1672-1675) is gerestaureerd, oud kerkje met VOC-monogrammen bij de deur en graven van VOC-personeeel, het huis van de VOC gouverneur, Nederlandse koloniale huizen (veel daarvan verwoest of beschadigd in april 1999), de Nederlandse begraafplaats, ruïne van het Nederlandse hospitaal.
Pulau Ai: oude kerk (uitgebrand in april 1999) met begraafplaats en Fort Revenge.
Banda Besar (Lonthor): Fort Hollandia (1621), Fort Concordia (in het huidige Waer), beide forten bieden indrukwekkende panorama's [7] . Van Fort Kuilenburg in Selamon zijn nog wat resten over. In Lonthor zijn de trap en de waterputten uit de VOC-tijd nog aanwezig.
In april 1999 zijn als gevolg van de vijandigheden tussen Christenen en Moslims veel van de historische koloniale huizen op Banda Neira vernield. De Nederlandse kerk op Pulau Ai, de op één na oudste in Indonesië, is door brand verwoest (de oudste kerk, in het dorp Hila op Ambon is ook in 1999 verwoest). Een deel van de familie van Pongky van den Broeke, de laatste perkenier van Banda op Groot Waling op Lonthor, is omgekomen, waaronder zijn moeder, haar zuster, Pongky's eigen vrouw en twee dochtertjes. Hijzelf, een dochter en zijn zoon overleefden ternauwernood. Het huis brandde volledig af. Pongky is de dertiende generatie Van den Broeke die perkenier is. De eerste perkenier in de familie was Pieter van den Broeke, zoon van opperkoopman Pieter van den Broecke die door Frans Hals geschilderd is in 1633.
Pulau Hatta: In Kampung Lama, aan de noordkust, zijn vlakbij de aanlegsteiger nog resten van koraalstenen muren van een bouwwerk zichtbaar. Mogelijk zijn dit de resten van de oude logie of de beukerij Bek-af.
Bronnen
[1] AMH, Projectgroep. Atlas of Mutual Heritage
[2] Colenbrander, H.T., 1922. Jan Pietersz. Coen, bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië - Vierde deel. - 's Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1922. - 781 pp., [nl]
[3] Diessen, J.R. van, en F.J. Ormeling, 2003. Grote atlas van Nederlands Oost-Indië / Comprehensive Atlas of the Netherlands East Indies. - Zierikzee: Uitgeverij Asia Maior/Atlas Maior, 2003. - 456 p., [nl/en]
[4] Gaastra, Femme S., 2002. De geschiedenis van de VOC. - Zutphen: Walburg Pers, 2002. - 164 p., [nl]
[5] Leupe, P.A., 1854. De Verovering der Banda-Eilanden. - In: Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde, Volume 2: Issue 1. - 1854. - p. 384-430, [nl]
[6] Loffelijcke, 1994. De Loffelijcke Compagnie : aflevering 4 Banda. - Hilversum: VPRO, 1994.
[7] Maluku, 1991. Maluku, de Molukken. - Periplus Editions, 1991. (Indonesië Reisbibliotheek)
[8] Molewijk, G.C., 1991. 't Verwaerloosde Formosa. - Zutphen: Walburg Pers, 1991. (Werken van de Linschoten-Vereeniging, nr. 90) - 243 p., [nl]
[9] Roever, Arend G. de, en Bea Brommer, 2008. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : III Indische Archipel en Oceanië / Malay Archipelago and Oceania. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior et.al., 2008. - 424 p., [nl, en]
[10] Valentijn, François, 2003. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel III/B. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2003. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]
[11] Velden, Bert van der. Begrippenlijst Nederlands-Indië
[12] Wall, V.I. van de, 1928. De Nederlandsche oudheden in de Molukken. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1928. - 311 pp., [nl]