Cambodja
De VOC was vooral actief in Cambodja in de periode 1636-1646. Er werden voornamelijk herte- en roggevellen ingekocht, bestemd voor de Japanse markt.
Vestiging van de VOC
Lauweck (bij Phnom Penh), met grote onderbrekingen hoofdcomptoir; van 1620 tot 1622, van 1635 tot 1643, van 1656 tot 1659 en van 1665 tot 1667. Belangrijkste producten: herte- en roggevellen.
Inleiding
De stad Lauweck (Lawec of Laauweck) in Cambodja ligt 60 mijl stroomopwaarts aan de rivier de Me Kong op de weg naar Phnom Penh. Al vanaf 1609 voer de VOC vanuit Patani af en toe op Cambodja om onder andere herte- en roggevellen te kopen waar in Japan veel vraag naar was. Na de stichting van een kantoor in 1620 viel de handel toch tegen en werd het al twee jaar later weer gesloten. Daarna is er nog driemaal opnieuw een kantoor geopend te Lauweck. Lauweck was geen druk bevaren handelsplaats. Het grootste deel van de bevolking leefde van de landbouw. Omdat er weinig geld in omloop was werd er meestal ruilhandel gepleegd. De dienaren van de Compagnie in Cambodja zijn verscheidene malen het slachtoffer geworden van oorlogsgeweld, plunderingen en epidemieën. De VOC was dan ook bijna voortdurend in onderhandeling met de koningen van Cambodja over schadevergoeding.
Tweede loge
In 1635 werd in Udong (Odongk), ten zuiden van Lovek, aan het meer Tonle Sap nabij Phnom Penh ("De Stad van Cambodia") opnieuw door de Verenigde Oostindische Compagnie een loge geopend. Aanvankelijk was dit een loge van bamboe maar later werd het een beter gebouw. De eerste opperkoopman was Jan Dirkszoon van Galen. De belangrijkste handelsproducten die ingekocht werden waren bestemd voor Japan: zijde, herte- en buffelhuiden en roggevellen. Daarnaast werden levensmiddelen voor Batavia zoals rijst, boter, gezouten varkensvlees en reuzel, ingekocht. Ook werd er benzoë-hars, gommelak, ivoor en goud gehaald. In ruil daarvoor werden hoofdzakelijk katoenen stoffen geleverd.
Op 19 februari 1637 is de Noordwijk gestrand op een grote zandplaat, Padrenpays genoemd, gelegen in de monding van de rivier Patrapa. De koning heeft 13 stukken geschut en 500 pikol koper van het schip in beslag genomen en wilde dit niet teruggeven. Kisten met geld zijn door het opperhoofd van de loge, opperkoopman Jan Dirckszoon van Galen, geborgen.
Onrust in het koninkrijk
Omdat er veel binnenlandse ongeregeldheden (zelfs de koning werd bij deze opstand door de neef van de koning vermoord) waren, werd in september 1643 een ambassade van de Hoge Regering in Batavia onder leiding van het opperhoofd van de vestiging opperkoopman Pieter van Regemortes (Pierre de Regemortes) naar het hof in Udong gezonden om te protesteren tegen het geweld en de schade die de VOC had geleden. Geïrriteerd door zijn onbeschaamdheid werden Pieter en zijn reisgezelschap door de koninklijke wacht op 27 november 1643 vermoord. Tegelijkertijd werd de Hollandse handelspost geplunderd waarbij 36 VOC-dienaren werden gedood en zo'n 50 anderen in de gevangenis gezet. Het jacht Rijswijk en de fluit Oranjeboom werden veroverd. De Noordster die verder stroomafwaarts voor anker had gelegen wist te ontkomen. Om de eer van de Compagnie in Cambodja te herstellen besloot de Raad van Indië in Batavia op 23 maart 1644 een strafexpeditie uit te rusten. De jachten Leeuwerik en Kievit, de fluitschepen Dolfijn en Noordster en het fregat Wakende Boei werden uitgerust met 432 goed bewapende mannen onder commando van Admiraal Hendrik Harouze en Vice-Admiraal Simon Jacobsz Domkins. De Noordster bleef bij het "Muskietengat" in de oostelijke loop van de Mekong achter om de wacht te houden. Op 3 (of 8?) juni 1644 bereikten vier van de vijf schepen de ankerplaats voorbij Phnom Penh ("Ponumpingh"). Men bleek in een val gelopen te zijn. Achter de schepen werden snel twee bruggen met versperringen gelegd om de terugtocht te beletten. Vanaf de oever en tientallen galeien werden de VOC schepen belaagd. Toch wist Harouse de grootste batterij op de oever uit te schakelen en bressen te maken in de versperringen. Zo wisten alle schepen tegen de avond te ontkomen. De commandant en 60 man waren gesneuveld. De terugtocht liep via een westelijker gelegen arm van de Mekong waardoor de Noordster niet op de hoogte was van de terugtrekking. Op 22 juni 1644 werd de Noordster aangevallen door schepen van de koninklijke Khmer, waaronder de Rijswijk en Oranjeboom die een jaar eerder op de Nederlanders veroverd waren. Deze aanval mislukte echter. De Nederlanders wisten zelfs de Oranjeboom te heroveren waarbij 10 landgenoten werden bevrijd. Maar even later liep het schip aan de grond en moest het toch worden achtergelaten. Op 27 juni bereikte de Noordster de open zee. De strafexpeditie mislukte dus volkomen en in 1644 werd de vestiging opgeheven.
In 1646 wordt met de koning overeengekomen dat de in 1643 gevangen genomen Nederlanders en de geconfisceerde koopwaar overgedragen zouden worden aan de Verenigde Oostindische Compagnie.
Derde loge
In 1656 bereikten de Koning en de VOC een vredesovereenkomst waarin was geregeld dat de Khmer de schade aan de Nederlandse handelspost zou vergoeden maar de Nederlanders hun handelsmonopolie in Cambodja moesten opgeven. Op verzoek van de koning van Cambodja werd in 1656 opnieuw een vestiging geopend; de Britten hadden hun handelspost overgedragen aan de Nederlanders. In 1657 is het galjoot Zwarte Vos bij het uitvaren vastgelopen en stukgeslagen. Al twee jaar na de opening werd het comptoir in 1658 opnieuw geplunderd. De Nederlandse bezetting werd toegestaan naar Batavia te vertrekken; zij konden alleen wat goud meenemen uit de loge. Daarna werd de vestiging in 1659 afgebroken.
Vierde loge
In 1665 werd voor de vierde keer een loge geopend. Deze keer hebben de onderhandelaars Jan Meyer en Pieter Kettingh geen schadevergoeding bij de koning kunnen bedingen. Halverwege 1667 werd de vestiging door Chinese zeerovers uit Formosa aangevallen. Op 9 juli 1667 komt het jacht Schelvis aan bij de handelpost in Phnom Penh om de Nederlanders te evacueren. Maar die avond waren de Chinezen de Hollanders vóór. Zij gingen de handelspost binnen, vermoorden koopman Pieter Kettingh en enkele van zijn mannen en namen geld en goederen in beslag voordat zij vertrokken. De adjudant van Pieter Kettingh, Jacob van Wyckersloot, wist met enkele anderen te ontkomen. Op 12 juli 1667 verlaat de Schelvis Phnom Penh. Daarmee kwam er definitief een einde aan de vestiging van de Verenigde Oostindische Compagnie in Cambodja.
Nog slechts incidenteel bezochten VOC-schepen Cambodja. In 1669 publiceerde de VOC onderkoopman Gerrit van Wuysthoff (ook wel Wuijsthoff) een verslag van zijn in 1641 via de Me Kong gehouden expeditie naar Vientiane in Laos om de handel met het koninkrijk Laos te promoten.
Opperhoofden van de loge in Cambodja
1622–1635 | geen Nederlandse aanwezigheid | |
1635–1637 | Jan Dirckszoon van Galen | in de functie van opperkoopman |
1637–1640 | Johannes van der Hagen | overleden |
1640–1640 | Gerard van Wuysthoff | plaatsvervangend |
1640–1643 | Pieter van Regemortes | samen met Herman Broekman |
1640–1643 | Herman Broekman | samen met Pieter de Regemortes |
1643–1656 | geen Nederlandse aanwezigheid | |
1656 | Hendrick Indijck | |
1658–1665 | geen Nederlandse aanwezigheid | |
1665–1667 | Pieter Kettingh | vermoord |
Bronnen
[1] Dam, Pieter van, 1931. Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie, Tweede boek, deel I. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1931. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 74) - 859 p., [nl]
[2] Schilder, Günter, et al. (samenst.), 2006. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : I Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior, 2006. - 420 p., [nl, en]
[3] Valentijn, François, 2003. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel III/B. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2003. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]