Ceylon

De export-producten van Ceylon, het tegenwoordige Sri Lanka, waren kaneel, olifanten, parels (de parelhandel levert evenals de olifantenhandel zo'n 200.000 gulden per jaar op) en arecanoten. Kaneel was voor de Verenigde Oostindische Compagnie veruit het belangrijkste product omdat dat nergens anders geleverd werd. Dé havenplaats van Ceylon was Galle. Hoewel klein, er konden maar drie à vier retourschepen in de baai liggen, er vele net onder waterliggende klippen waren en bij zuidoosten wind de zee er vrij hol was, was Galle toch de beste haven. De rede van Colombo bood geen bescherming voor de kostbare schepen. Wanneer er in de baai van Galle geen plaats genoeg was, weken de schepen uit naar de baai van Nilwelle, zo'n 55 km oostelijker gelegen. Een enkele keer werd eerst Tuticorin, aan de zuidkust van India, aangedaan door de schepen die uit Patria kwamen.

Overzicht van de vestigingen

Na ca 1660 bestond het VOC-gebied Ceylon uit drie bestuurlijke eenheden:

1. Provincie (dessavonie of disavanii) Colombo
Colombo (1656-1796); bestuurscentrum, residentie van de gouverneur, hoofdcomptoir. Product: kaneel. Er was een kasteel.
Negombo, comptoir. Producten: kaneel, olifanten. Fort Negombo.
Calpentijn (nu Kalpitya), comptoir. Product: kaneel. Fort Calpentijn.
Tuticorin; op de Madurai-kust (Visserijkust) op het vasteland van het huidige India tegenover Mannar; vanaf 1658, comptoir. De handel betrof vooral parels.
Cochin aan de Malabarkust; viel vanaf 1663 onder het VOC-gebied Malabar: zie aldaar.

2. Commandement Jaffnapatnam
Jaffna(patnam), vanaf 1658, hoofdcomptoir en een commandement. Producten: katoenen kleding, parels, olifanten. Fort Jaffna en Fort Hammenhiel.
Manaar (Mannar), vanaf 1658. Producten: parels, katoen, kleding, vis, rode verfstof voor kleding en olifanten. Fort Manaar.
Trincomalee, vanaf 1639, comptoir. Producten: kaneel, kleding, parels, hout en areek (genotmiddel). In de directe omgeving zo'n zes forten, o.a. Frederick en Oostenburgh.
Batticaloa. Fort.

3. Commandement Galle
Galle; bestuurscentrum van 1640-1656; bestuur in handen van een commandeur. Galle was een hoofdcomptoir en het vertrekpunt van de retourvloot, die zich bij Kaap de Goede Hoop samenvoegde met de vloot uit Batavia. Het fort van Galle moest voor de verdediging zorgen.
Matara; comptoir. Producten: kaneel en olifanten. Fort Matara, Redoute Van Eck.

En verder viel (aanvankelijk) onder Ceylon:
Caab Commorijn (nu Kaap Comorin) in Zuid-India, comptoir. Van hier werden veel goederen verscheept.
Cotatte (nu Nagercoil), ca 16 km ten noordwesten van Kaap Comorin, comptoir.

Portugese overheersing

De Portugezen kwamen in 1506 als eerste Europeanen, per ongeluk, op Ceylon en vestigden een versterkte factorij in Colombo die al in 1507 weer verlaten werd omdat de plaatselijke moslim-handelaren de bevolking opzette tegen de nieuwkomelingen. De Portugezen wisten toch weer contacten te leggen en in 1554 werd het fort in Colombo herbouwd. In het koninkrijk Kotte was een machtsstrijd losgebarsten nadat de koning vermoord was door drie onterfde prinsen. Dit gaf de Portugezen de gelegenheid om meer en meer territoriale macht uit te voeren. In 1597 hadden zij heel Ceylon in handen, behalve het in het centrale bergland gelegen koninkrijk Kandy. Zelfs met zwaar militair ingrijpen konden zij dit koninkrijk niet veroveren. Kandy werd een centrum van verzet tegen de westerse overheersers.

Eerste Nederlanders op Ceylon

De eerste Nederlanders schepen die op de kust van Ceylon aankwamen waren de Leeuw en Leeuwin die als Veerse Compagnie op 23 maart 1598 vertrokken waren onder bevel van Cornelis de Houtman. In 1599 kwamen zij bij Atjeh aan. Beide schepen werden echter overvallen waarbij De Houtman en meer dan 60 mannen werden gedood. Cornelis' broer Frederik werd met zo'n 30 man gevangen genomen en toen zij niet vrijgekocht konden worden zijn de schepen naar Ceylon gevaren om de voorraden aan te vullen. Op weg naar Ceylon veroverden zij een schip op zijn reis van Negapatnam naar Atjeh en namen de voorraden aan boord. Van die bemanning vernamen zij over de handelsplaatsen Matecalo (ten zuiden van Batticaloa) en Trincomalee. Door tegenwind lukte het niet om beide plaatsen te bezeilen waarop op 8 januari 1600 besloten werd door te reizen naar Patria.

Joris van Spilbergen is de volgende Nederlander die rapport uitbrengt over Ceylon. De Zeeuwse Compagnie van De Moucheron was op 5 mei 1601, dus nog voor de oprichting van de VOC, vertrokken. Op 31 mei 1602 kwam hij met de schepen Schaap en Lam aan nabij Batticaloa (mogelijk bij Santhamuruthu) op de oostkust van Ceylon om te kijken of er handel in kaneel mogelijk was. Het derde schip van de Compagnie van De Moucheron, de Ram, was achter geraakt bij de Kaap en zou zich later weer bij de overige twee voegen. Van Spilbergen krijgt toestemming en olifanten om door het oerwoud naar Kandy te gaan. De koning van Kandy, Vimala Dharma Suriya, ontvangt hem heel hartelijk en ze praten over politiek en religie en de koning leert zelfs nederlands. Van Spilbergen krijgt een kleine hoeveelheid kaneel omdat de kaneel om de Portugezen te dwarsbomen in opdracht van de koning werd vernietigd. Van Spilbergen's verhalen over goud en kaneel doen de tijdens zijn verblijf op Ceylon in 1602 opgerichte Verenigde Oostindische Compagnie besluiten om zich in Ceylon te vestigen. Dat zou echter nog tot 1640 duren.

Sebalt de Weert

Twee maanden nadat van Spilbergen is weggevaren van Ceylon bereikt een nieuwe expeditie op 28 november 1602 het eiland. De vloot, bestaande uit de Zeeuwse schepen Vlissingen, Ter Goes (of Gans, Valentijn twijfelt hier - zeer waarschijnlijk moet het Ter Goes zijn, zie Gans) en Zierikzee waarop vice-admiraal Sebalt (ook geschreven als Sebald en Sebaldt) de Weert, was op 31 maart 1602 vertrokken, dus kort na de oprichting van de Verenigde Oostindische Compagnie. Sebalt de Weert was evenals zijn voorgangers bij Batticaloa aangekomen en met 15 man aan land gegaan. Ook voor hem staan olifanten klaar om hem ca 40 mijl landinwaarts naar Kandy te brengen. Ook hij wordt aanvankelijk vriendelijk ontvangen door de Koning van Kandy die de Hollanders wil gebruiken om de Portugezen, die het eiland al een eeuw lang koloniseren, te verdrijven. Na het bezoek aan de Koning van Kandy reisde De Weert op 14 januari 1603 met zijn schip Zierikzee de al eerder naar Atjeh vertrokken schepen Vlissingen en Goes achterna. Op 3 april 1603 vertrok hij met zes schepen opnieuw naar Ceylon. Maar deze keer zou het voor Sebalt de Weert slecht aflopen. Onnadenkend hadden de Hollanders na hun landing bij Batticaloa runderen, heilige dieren, geschoten. Bij de gezamenlijke aanval op Punto Gale, de koning vanaf landzijde en De Weert met zijn schepen van de zeezijde, had De Weert vier Portugese schepen genomen. en de bemanning beloofd hen in leven te laten. De Koning van Kandy eiste echter van De Weert dat hij hen zou doden of aan hem zou uitleveren, wat op hetzelfde neer zou komen. Sebalt de Weert liet hen met twee van hun schepen gaan. De Koning van Kandy kreeg de indruk dat De Weert eigenlijk aan de kant van de Portugezen stond. Toen de Koning van Kandy door Sebalt gevraagd werd aan boord te komen of vanaf het strand de schepen bekijken was er nog een reden voor achterdocht. De koning weigerde te komen en Sebalt, die door te veel wijn niet meer helder kon denken, antwoordde dat hij dan ook niet de Koning wilde helpen in zijn strijd tegen de Portugezen bij Galle, zijn uitspraak kracht bijzettende met zeer beledigende woorden aan het adres van de koning. De koning riep daarop uit "Bind mij dien hond" ("Mara isto can"), waarschijnlijk totdat hij weer nuchter was. Daarop werd Sebalt vastgegrepen en ontstond een worsteling. Door een slag op zijn hoofd met een zwaard werd de Weert gedood, evenals zijn officieren. Dit gebeurde waarschijnlijk zonder opdracht van de koning. Hulp van de manschappen konden zij niet krijgen omdat die op verzoek van de koning op het strand waren achtergebleven. Deze mannen werden eveneens gedood. Alleen Isaac Plevier, een Vlissingse jongen, die de koning in dienst hield en enkelen die zich zwemmend wisten te redden, ontsnapten aan de dood. De koning wees de verantwoordelijkheid voor de moordpartij af en bood even later ook zijn verontschuldigingen aan. Hij hechtte toch wel aan het bondgenootschap met de Hollanders. Daarom werd de onderkoopman Jacob Cornelisz. naar Kandy gezonden. Hij werd daar hoffelijk ontvangen maar de toegezegde handelswaar was er niet. Cornelisz. vertrok weer naar de schepen in gezelschap van gezanten van de koning die een brief voor de opvolger van Sebalt de Weert, Jacob Pietersz., hadden waarin de koning op herstel van de betrekkingen hoopte. Pietersz. vertrok op 31 juli 1603 met de laatste vier schepen van zijn vloot naar Atjeh.

Verdrag met de Koning van Kandy

Na de moord op Sebalt de Weert duurde het zeven jaar totdat de nieuwe koning Senarat contact zocht. Nadat de twee VOC-schepen Eendracht en Klein Middelburg in februari 1610 op weg van Coromandel naar Batavia een Portugees schip hadden gekaapt waren zij bij Batticaloa voor anker gegaan. Op uitnodiging van de koning ging onderkoopman Carolus de Lannoy naar Kandy. Hij sloot op 13 april 1610 een verdrag waarin het handelsmonopolie van de overzeese handel met Kandy aan de VOC werd gegund en het recht op permanente vestiging op Ceylon mits de Nederlanders de koning zouden steunen tegen de Portugezen. Dit werd echter niet geëffectueerd tot eind jaren dertig toen de nieuwe koning van Kandy, Rajasingha II, zelf in 1637 opnieuw een toenaderingspoging doet. In Batavia vroeg hij Nederlandse militaire steun tegen de Portugese overheersers. De Hoge Regering bepaalde dat admiraal Adam Westerwold de onderhandelingen met de koning zou voeren. Hij verscheen op 10 mei 1638 met vier schepen voor Batticaloa en de troepen van de koning kwamen even later van de landzijde. Op 14 mei gaf de Portugese bezetting van het fort zich over. Zij werden ontwapend en naar de Coromandelkust gebracht. Reeds op 23 mei 1638 ondertekende koning Rajasingha II een verdrag met de VOC en kreeg in ruil voor gratis kaneel en andere producten Hollandse steun om de Portugezen van Ceylon te verdrijven. Het verdrag hield o.a. in dat de forten op Ceylon op kosten van de koning bezet zouden worden door garnizoenen van de Compagnie. De VOC kreeg het monopolie op de overzeese handel, vrij van rechten en tollen, en het katholieke geloof moest buiten Ceylon gehouden worden. In het exemplaar van het verdrag dat de koning had, stond dat de forten bezet zouden worden door garnizoenen van de Compagnie als de koning daarom zou vragen. Maar dat stond niet in het Nederlandse tractaat en de Nederlanders hebben de veroverde plaatsen dan ook niet teruggegeven. De bezetting en versterking van de forten werd zelfs gebruikt als reden om voor hele lage prijzen kaneel van de Koning in te kopen omdat hij immers nog een schuld had bij de Nederlanders. Na vertrek van Westerwold bleef Willem Jacobsz. Coster met 100 man achter in fort Batticaloa.

De Slag om Galle

Twee jaar na het sluiten van het verdrag met koning Rajasingha II werd het weer herzien en werd bepaald dat Batticaloa en Trincomalee overgedragen zouden worden als de koning de voor de verovering gemaakt kosten voldaan had in de vorm van kaneel en olifanten. Totdat ook de kosten van de verovering van de andere reeds veroverde of nog te veroveren Portugese vestigingen vergoed waren bleef de Compagnie met een bezetting op die forten. Na het voldoen van alle schulden zouden de Nederlanders één fort naar eigen keuze mogen behouden. Na de ondertekening van dit verdrag werd besloten de Portugezen in een gezamenlijke aanval uit Galle te verdrijven. Op 8 maart 1640 landden de Nederlanders o.l.v. Willem Jacobszn. Coster met weinig weerstand aan de noordkant van Galle. Pas op 11 maart kwamen de troepen van de Koning van Kandy aan. Ook op 11 maart brachten de schepen Haarlem, Middelburg en Breda 400 matrozen en soldaten ter versterking aan land. Op 12 maart werd de aanval ingezet nadat er op het bolwerk Santiago (later Akersloot, genoemd naar de geboorteplaats van Willem Coster) een bres was gemaakt en op 13 maart 1640 werd de stad ingenomen. In opdracht van de Hoge Regering werd Coster gouverneur en werd de vesting bezet met een garnizoen van 200 man. Korte tijd later voldeed de koning een deel van de eerder gemaakte kosten en werd Trincomalee ontruimd en overgedragen aan de koning. Als blijkt dat de Nederlanders niet van zins zijn de veroverde gebieden over te dragen aan de Koning van Kandy, worden Coster en zeven man begeleiding op de terugweg van Kandy in juli 1640 vermoord. Na verbetering van de relatie werd in 1643 Fort Batticaloa door de Compagnie ontruimd en overgedragen.
In 1663 en 1664 is Galle door de Nederlanders aanzienlijk versterkt en was hierdoor onneembaar geworden.

Matara

Na de verovering van Galle in 1640 werd het 40 km oostelijker gelegen Matara ook bezet. Er werd een retranchementToon gebouwd op het schiereiland tussen de zee en de Nilwala rivier. Het bestond uit een lage koraalstenen muur met drie bastions die liep van de Nilwala naar de zee. De VOC-gebouwen en woonhuizen lagen hierachter en waren aan de enige landzijde beschermd. Door latere aanspoeling van zand kon het "fort" gewoon over het strand bereikt worden. Matara was van belang voor de kaneel en olifantenhandel. Als belasting moesten de inwoners per jaar een aantal olifanten leveren. De dieren werden ter plaatse getemd en getraind voordat ze, meestal naar India, werden verkocht. Vanwege de boerenopstand in 1760, gesteund door Kandy, moest de VOC-bezetting zich terugtrekken naar Galle. Het fort werd daarop verwoest. Met behulp van troepen uit India werd de opstand onderdrukt. Het leek de VOC verstandig een nieuw sterfort aan de hoofdweg te bouwen om nieuwe aanvallen op Matara te voorkomen. Initiatiefnemer Baron Van Eck gaf zijn naam aan dit nieuwe zeshoekige fort, Redoute Van Eck. Redoute Van Eck lag aan de andere zijde van de rivier Nilwala, vlak bij de brug die even buiten de oude vesting over de rivier lag.

Verdere verdrijving van de Portugezen

In november 1640 is Negombo door de Portugezen heroverd. In januari 1644 werd Negombo weer ingenomen door François Caron met negen schepen en 1500 man en aanzienlijk versterkt. Nadat de Tienjarige Wapenstilstand met Portugal (1641-1651) verstreken was kon de Verenigde Oostindische Compagnie eind 1652, na afloop van de deelovereenkomst die de Portugese onderkoning en Joan Maetsuycker pas op 10 november 1644 voor acht jaar hadden gesloten, weer verder met het verdrijven van de Portugezen van Ceylon in samenwerking met koning Rajasingha van Kandy.

In april en mei 1654 werden meer dan 45 Portugese schepen voor de kust van Malabar door 11 schepen onder Rijckloff van Goens vernietigd. Hierdoor konden de Portugezen geen versterkingen en voorraden van Goa naar Ceylon sturen. Aanvankelijk werd door de VOC nog geen poging ondernomen het gezag op Ceylon uit te breiden. Pas toen eind 1654 militaire versterkingen in Batavia waren aangekomen kon een troepenmacht worden uitgerust om als eerste Colombo te veroveren. Half augustus 1655 vertrok Gerard Hulft met 12 schepen en 1200 voornamelijk Europese mannen. Een eerste poging op 12 november 1655 om op te rukken naar Colombo mislukte en de Maagd van Enkhuizen is daarbij verloren gegaan, maar op 12 mei 1656 werd de overgave van Colombo getekend na een beleg van bijna zeven maanden. De voormalige Portugese vesting werd verkleind om het beter verdedigbaar te maken en het fort werd voorzien van bastions. Binnen de muren van het fort lagen de belangrijkste gebouwen maar de woningen van de VOC-dienaren en handwerkslieden moesten buiten het fort gebouwd worden.

In 1658 vielen de laatste Portugese bolwerken in het noorden van Ceylon. Op 1 januari 1658 komt Van Goens met zeven schepen op de rede van Colombo na de blokkade van Goa met 13 schepen. De oorspronkelijke bestemming Tuticorin kon vanwege hevige noordoosten wind niet bereikt worden. Van Goens vertrok op 21 januari 1658 toch met zijn zeven schepen naar Tuticorin waar Van Goens onderbevelhebber Johan van der Laan met één schip op de rede lag te wachten op versterking. Bij het zien van deze overmacht vluchtte de kleine Portugese bezetting het binnenland in. Daarna volgde op 23 februari de inname van Manaar. Op 18 maart werd het fort Jaffnapatnam ingesloten door 850 man troepen onder leiding van Van der Laan. Een fort op het kleine eilandje Sao Francisco (het huidige Kayts) midden op de enige vaarroute naar Jaffna (Jaffnapatnam) was een belangrijk onderdeel van de verdedigingswerken van deze plaats. Na een beleg van ruim twee weken moest de bezetting van het fort, het latere fort Hammenhiel, zich door gebrek aan drinkwater overgeven. De bevoorradingsroute over water van Jaffna werd hierdoor ook afgesneden waardoor op 22 juni 1658 de overgave van Jaffna een feit werd.

Daarop werd de aandacht gericht op de Coromandelkust. In juli 1658 werd Negapatnam veroverd op de Portugezen. Vervolgens richtte men zich op de Malabarkust waar in december 1658 Coilan (Quilon) werd veroverd. Van november 1661 tot februari 1663 werden alle Portugese vestigingen op de Malabarkust ingenomen, behalve Goa. Intussen werden op Ceylon Chilaw en Kalpitya in 1659 bezet.

In 1665 werden versterkingen aangelegd in Bibilegama, Ruwanwela en Narangoda (Arandora) en laat Van Goens, tegen de wens van de koning van Kandy in, weer een garnizoen Trincomalee bezetten. In 1668 werd ook in Batticaloa weer een garnizoen gelegerd. Beide forten werden compleet herbouwd.

De ambitieuze gouverneur Rijckloff van Goens zette vanaf 1665 een rechtstreekse scheepvaart route met Patria op, in plaats van de route via Batavia. Hij maakte van Ceylon een tweede rendez-vous, naast Batavia, voor producten uit India. Omdat Van Goens het goed kon vinden met de Heren XVII moest de Hoge Regering in Batavia dit maar laten gebeuren. Ook gingen er rechtstreeks twee à drie schepen per jaar van Nederland naar Ceylon. In de eerste decennia van de 18e eeuw voeren ook de koffieschepen uit Mocha via Ceylon naar Patria. In de loop nam het belang van het rendez-vous Ceylon voor goederen uit India af.

De verhouding met de Koning van Kandy, Rajasingha II, werd steeds moeilijker. Ieder jaar moesten gezanten van de VOC knielend geschenken aan de koning aanbieden. In ruil daarvoor verleende de koning toestemming om op zijn gebied kaneel te zoeken en om olifanten door zijn land te vervoeren. Het was het enige machtsmiddel van de koning. Onder de opvolgers van Rajasingha II, Vimala Dharma Surya II (1687-1707) en Narendrasingha (1707-1739) was er een relatieve rust op Ceylon.

Verzet tegen de Nederlanders

Eind 1760 brak er een opstand uit tegen het Nederlands gezag. Het koninkrijk Kandy was vanaf ca 1675 tamelijk geïsoleerd geraakt, geheel omgeven door gebieden die door de VOC werden beheerst. Externe handel kon na het sluiten van hun laatste havens Kottiyar en Puttalam, alleen via de VOC plaatsvinden. De koning miste daardoor de inkomsten uit heffingen op de externe handel. Aanvankelijk leek het er op dat de opmars van de Kandianen niet te stuiten was. Eind maart 1761 viel Matara na een belegering door een grote overmacht van goed bewapende Kandiaanse troepen. 's-Nachts sloop de hele bezetting van Matara weg naar gereed liggende schepen nadat zij het fort in brand hadden gestoken. Batavia riep Gouverneur Jan Schreuder terug en verving hem door Lubert Jan baron van Eck die in 1764 een eerste poging deed om tegen de koning op te trekken. Pas bij een tweede poging in 1765 bereikte hij Kandy en brandde de stad gedeeltelijk plat. De VOC kon uiteindelijk Kandy niet houden omdat zij te weinig troepen had en in 1766 werd een verdrag gesloten waarbij de VOC alle kustgebieden van Ceylon in handen kreeg. Bovendien hoefden de Nederlandse gezanten uit Colombo niet meer te knielen voor de koning bij het aanbieden van de jaarlijkse geschenken. Maar de koning bleef achter een gordijn zitten en weigerde zich te vertonen als de Hollanders niet voor hem wilden knielen. Dit bemoeilijkte de handelsrelatie en daarom stemde de VOC uiteindelijk in met de eis van de koning.

Toen de Engelsen in de jaren 80 van de 18e eeuw belangstelling toonden voor Ceylon, bood de koning direct zijn hulp aan om zich zo van de Hollanders te ontdoen. Maar het duurde tot 1796 voor de Engelsen het bestuur van de Hollanders overnemen. De VOC is dan bijna failliet en bij de Vrede van Amiens in 1802 werden de Nederlandse bezittingen op Ceylon volledig en geweldloos overgedragen aan de Engelsen. En weer trok de koning van Kandy aan het kortste eind.

Accuras, Hakmana en Katuwana

In Accuras (Akuressa), aan de Nilwala rivier ten noordwesten van Matara, was een secundaire VOC-post gevestigd. De post diende als steunplaats voor het ca 40 km ten noorden van Matara en Tangalle in het binnenland gelegen kleine fort Katuwana (Catoene). Samen met het eveneens kleine fort Hakmana was Accuras bedoeld om de verbinding en de communicatie tussen Matara aan de kust en Katuwana aan de grens te bevorderen. Het waren kleine versterkingen bestaande uit aarden wallen met pallisaden (paggers). Accuras, Hakmana en Katuwana moesten Matara en Tangalle beschermen tegen aanvallen vanuit het binnenland. Tijdens de opstand van 1761 werd Katuwana ingenomen door troepen uit Kandy. Zij bliezen de poort op en de muren werden zoveel mogelijk geslecht. Van deze drie forten bestaat alleen Katuwana nog; van de andere twee is niets overgebleven. De muren van Katuwana zijn bij een restauratie rond 1990 weer iets opgetrokken.

Het eiland Delft bij Ceylon

Tussen de noordkust van Ceylon en het vasteland van India liggen een aantal eilanden, die behoren tot de provincie Jaffna. Deze provincie en de gelijknamige stad zijn in 1658 door Rijckloff van Goens op de Portugezen veroverd. Kort daarop kregen de acht voornaamste eilanden de namen van Nederlandse steden. Die eilanden zijn: Amsterdam (Carredive), Rotterdam (Annelledivo), Haarlem (Neynadivo), Middelburg (Pongeredivo), Leiden (Tannindivu of Ourature), Delft (Nairendivo) en De Twee Gebroeders; Hoorn en Enkhuizen (Iranaitivu). Het bijzondere is dat alleen het eilandje Delft, ca 40 km ten zuidwesten van Jaffna, zijn naam in de loop der eeuwen heeft behouden.

De Gouverneurs van Ceylon

1640–1646 Joan Thijsz. (Payart)
1640–1640 Willem Jacobsz. Coster vermoord
1646–1650 Joan Maetsuyker
1652–1653 Jacob van Kittensteyn
1653–1660 Adriaan van der Meijden
1661–1662 Adriaan van der Meijden
1662–1663 Rijckloff van Goens (Sr.)
1663–1664 Jacob Hustaert
1665–1675 Rijckloff van Goens (Sr.) tweede periode
1675–1679 Rijckloff van Goens de jonge
1679–1692 Laurens Pijl
1693–1697 Thomas van Rhee
1697 Henricus Zwaardecroon
1697–1702 Gerrit de Heere
1703–1707 Cornelis Joan Simonsz.
1707–1716 Hendrik Bekker
1716–1723 Isaäc Augustinus Rumpf
1723–1725 Johannes Hertenberg
1725–1726 Johan Paul Schagen waarnemend gouverneur
1726–1729 Mr. Pieter Vuyst
1729–1732 Stephanus Versluys
1732–1732 Wouter Hendriks benoeming verviel
1733–1736 Diederik van Domburgh overleden
1736–1740 Gustaaf Willem (baron) van Imhoff
1740–1742 Willem Maurits Bruininck
1742–1743 Daniel Overbeek
1743–1751 Julius Valentijn Steijn van Gollonesse
1751–1752 Gerard Johan Vreelandt overleden
1752–1756 Joan Gideon Loten
1756–1761 Johan Schreuder
1761–1765 Lubbert Jan (baron) van Eck
1765–1785 Iman Willem Falck
1785–1794 Willem Jacob van de Graaff
1794–1796 Johan Gerard van Angelbeek

Koningen van Kandy

Vimala Dharma Surya I 1591-1604
Senarat 1604-1632
Rajasingha II 1632-1687
Vimala Dharma Surya II 1687-1707
Narendrasingha 1707-1739
Vijaya Rajasingha 1739-1747
Kirti Sri 1747-1782
Rajadhirajasingha 1782-1798

VOC herinneringen op Sri Lanka

In het noorden en oosten van Sri Lanka, waar de strijd werd uitgevochten tussen de Tamils en het Sri Lankaanse leger, zijn een aantal oude forten volledig of deels gesloopt door de Tamils om te voorkomen dat ze gebruikt werden tegen hen. Ponneryn is grotendeels verwoest, van het indrukwekkende Fort Jaffna is alleen de wal nog over, alle gebouwen inclusief de bijzondere kruiskerk binnen de omwalling zijn volledig gesloopt (evengoed nog steeds de moeite waard om het te bezoeken), ook Olifant Pas is verwoest. Gelukkig is er op Sri Lanka ook nog heel veel bewaard gebleven.
In Colombo herinnert de wijk "Fort" aan de plaats waar ooit het fort stond. De muren en bastions zijn verdwenen behalve enkele resten van de bastions Den Briel en Batenburg aan de zeekant. Het paleis van de vroegere gouverneur van Ceylon is nu een woning van de president (niet toegankelijk). Het VOC hospitaal is bewaard gebleven evenals de Wolvendaal Kerk. Een Nederlandse kerkhof herinnert ook aan de VOC op Ceylon. Het Dutch Period Museum, gevestigd in de voormalige woning van gouverneur Van Rhee, is in Prince Street. Straten ten oosten van Fort dragen nog Nederlandse namen.
Van Fort Kalutara bestaan alleen de fundamenten nog. Hier bovenop is een enorme dagoba, stoepa, gebouwd. Aan de achterzijde van het tempelcomplex is nog een stukje van de muur van de zuidoostelijke hoek van het fort te zien.
In Negombo is het voormalige fort een gevangenis. De toegangspoort en het nabij gelegen kerkhof zijn toeristische attracties. Er zijn ook nog enkele andere gebouwen bewaard gebleven, zoals het Old Resthouse (Custom House Rd) en een mooi gerestaureerd pand op de hoek van 2nd Cross Street en Main Street. Minder florisant staat het huis op de hoek van 2nd Cross Street en Sea Street er bij.
In Ambalagonda bevindt zich nog, zij het uitgebreid met moderne uitbreidingen, een van de "resthouses" die de VOC langs de kust had gebouwd. Beter bewaard is de kerk annex school met vierkante (i.p.v. de meer gebruikelijke ronde) zuilen.
Galle. Het fort van Galle is op de Unesco-lijst met werelderfgoed (World Heritage List) geplaatst. Hierdoor is het mogelijk de overgebleven oude huizen te restaureren. De plaats is nu een belangrijke toeristische trekpleister. De vestingwerken zijn een bezoek meer dan waard. Het grote pakhuis bij bastion Zwart werd tegen de vestingmuur gebouwd en in fases uitgebouwd. Hier bevindt zich nu het Maritiem Museum. Een deel van het pakhuis werd als kerkzaal gebruikt, vanwaar de klokketoren uit 1705. De Groote Kerk, aan de overkant van de straat, is gebouwd in 1755. In de Queensstreet is in de voormalige commandeurswoning uit 1683 een hotel gevestigd. In de Pedlar Street staat Hotel Weltevreden. In de Leynbaanstraat staat het Dutch Period Museum. Even ten oosten van Galle, in Unawatuna staat Hotel Nooit Gedacht, daterend uit 1735. De tsunami van 26 december 2004, die voor de kust van Atjeh ontstond en rond de Indische Oceaan grote delen van de kustgebieden verwoestte waarbij ca 300.000 mensen omkwamen, had een hoogte van 9 meter toen hij de kust van Sri Lanka bereikte. Hoewel geheel onder water gelopen konden het fort en de daarin gelegen huizen tegen het natuurgeweld weerstand bieden en zijn relatief onbeschadigd, maar de stad Galle zelf is zwaar getroffen. Ook het buiten het fort gelegen kantoor, laboratorium en de duikwerkplaats van de onderwaterarcheologen die onderzoek doen naar twee VOC-schepen, Hercules en Avondster, die in de baai van Galle vergaan zijn, zijn grotendeels verwoest. Slechts 20% van de vondsten van de Avondster zijn bewaard gebleven.
In Matara is Redoute Van Eck in 1990 gerestaureerd en verkeert weer in goede staat. De muur van het oudere retranchement is ook nog zichtbaar. De in 1706 gebouwde kerk, met de ingang in de zijgevel, is nog steeds in dienst van de Hervormde Kerk. Rechts van de poort van Matara, met jaarsteen 1780, zijn enkele voormalige ambtswoningen van de VOC te vinden. In Nupe, ten westen van Matara, is het in de laatste jaren van de VOC-tijd in 1784 gebouwde overdekte marktgebouw in 1989 gerestaureerd. Het maakt nu deel uit van het Ruhuna Cultural Centre waarvoor er nog drie gebouwen in dezelfde stijl aan het complex werden toegevoegd.
Fort Frederick in Trincomalee is nog redelijk in tact maar omdat het voor militaire doeleinden wordt gebruikt is fotograferen verboden; bezoeken mag evenwel. Van Fort Oostenburg lijkt niet zoveel meer over te zijn.
Er zijn nog overblijfselen van Fort Kalutara te zien. In Batticaloa is het fort nog redelijk goed bewaard gebleven. Van Fort Sitawaka is nog slechts een ruïne over.
In Tangalle dateren het Resthouse, het gerechtshof, ooit de kerkzaal, en het politiebureau met de voor gebouwen van de VOC karakterisiteke zuilen, gebouwd als opslagplaats, uit de VOC-tijd. Het vierkante fort is nu gevangenis. De muren van Fort Katuwana, in 1761 geslecht, zijn bij een restauratie rond 1990 gedeeltelijk opgebouwd met oorspronkelijke stenen die er nog lagen.
En verder zijn er restanten van de forten Pyl, Beschutter en Elephant beiden op het schiereiland Jaffna, Jaffna, Pooneryn, Kayts, Delft en Mannar. En in Unawatuna het oude gouverneurshuis Nooit Gedacht.
De zeestraat tussen Ceylon en India wordt de Palck Straat genoemd, naar de langst dienende gouverneur Iman Willem Falck.

Bronnen

[1] Diessen, J.R. van, 2008. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : IV Ceylon. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior et.al., 2008. - 400 p., [nl, en]
[2] Houtzager, H.L. (red.), 1987. Delft en de Oostindische Compagnie. - Amsterdam: Rodopi, 1987. (Serie-uitgave van het Genootschap Delfia Batavorum ; nr. 14) - 221 p., [nl]
[3] Kuijp, Aad W. van der, 2005. VOC monumenten op Sri Lanka : dutch east india company monuments in Sri Lanka. - [s.l.]: [s.n.], 2005. - 160 p., [nl, en]
[4] Loffelijcke, 1995. De Loffelijcke Compagnie : aflevering 12 Ceylon. - Hilversum: VPRO, 1995.
[5] Valentijn, François, 2004. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel V/A. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2004. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]