China

Overzicht van de vestigingen van de Verenigde Oostindische Compagnie

Amoy (of Xiamen), ?;
Kanton (Guangzhou), pas vanaf  1728 (toen andere Europeanen allang waren voorgegaan). Comptoir van 1749-1803. Belangrijkste producten: thee en porselein;
Hoksieu (Fuzhou), comptoir na 1662. Belangrijkste producten: porselein en zijde.

Inleiding

In China was handel aanvankelijk een zeer lage sociale activiteit, alleen soldaten stonden nog lager in aanzien. Het ideaal was een land van boeren en geleerden. Dat bleek niet vol te houden. In de late Ming-periode zorgden opkomende handel en nijverheid tot economische groei. Verstedelijking bracht meer handel op gang. In de aanvankelijke ruilhandel ging zilver muntgeld een steeds grotere rol spelen. Toen China niet in haar eigen zilverproductie kon voldoen moest dat wel uit het buitenland komen. Japan produceerde veel zilver en had belangstelling voor de zijde van Oost-China. Rechtstreekse handel met vijand Japan was echter niet toegestaan. Hier gingen de Portugezen als tussenpersoon een rol spelen. Vanaf 1567 werd overzeese handel onder strikte regels toegestaan maar alleen vanuit de provincie Fujian.

Meer dan een eeuw geen rechtreekse handel

Al in de jaren 1603-1609 probeerde de Verenigde Oostindische Compagnie rechtstreekse handel met China op te zetten, maar iedere poging daartoe mislukte. Ondermeer in 1603 en 1607 heeft de VOC geprobeerd Macao, gelegen aan de monding van de Parelrivier, in te nemen om de Portugese handel te stoppen; het is echter nooit gelukt.

Macao is de naam van een schiereiland in de monding van de Parel-rivier ca. 100 km van het stroomopwaarts gelegen Kanton, en van de kleine eilandengroep daar voor de kust. In 1849 werd Macao een vrijhaven à la Hongkong maar heeft zich niet zo kunnen ontwikkelen. In 1999 werd Macao door Portugal overgedragen aan China en werd het een speciale administratieve regio.

Ook Leonard Camps, opperhoofd van de VOC-vestiging in Hirado in Japan, was er een groot voorstander van dat de VOC zich inmengde in de handel in zijde tussen China en Japan. Hij was van mening dat de oorlogszuchtige activiteiten bij China gestaakt moesten worden om de handelsactiviteiten in Japan uit te kunnen breiden. Maar terwijl de Nederlanders in Japan heel voorzichtig en diplomatiek te werk gingen, meenden ze in China wel grof geweld te kunnen gebruiken. In april 1622 zond Jan Pietersz. Coen een expeditie van acht schepen en 1024 man onder leiding van Cornelis Reijersen naar Macao om deze plaats op de Portugezen te veroveren en de handel van de Portugezen te breken. Vóór de Chinese kust, op de eilandengroep Pescadores of op Formosa (Taiwan) moest een VOC-fort worden opgericht. De aanval op Macao in juni 1622 mislukte jammerlijk. De Nederlanders kregen een kanonschot in hun kruitvoorraad, welgemikt door de Jezuïet Adam Schall, waarna zij de aanval staakten. Daarna begonnen de Nederlanders op het belangrijkste eiland van de Pescadores, Pehu (Penghu), met de bouw van het fort, overigens zonder toestemming van de Chinezen. Nadat in het najaar de haastig gebouwde muren tijdens de stormen instortten, werden Chinezen die op de kust van Fujian krijgsgevangen waren gemaakt, ingezet voor het herstel van de muren. De helft van hen bezweek tijdens het werk en de andere helft had het ook niet best. Twee jaar later, in het voorjaar van 1624, dwong een Chinese invasie-macht de Hollanders dit fort af te breken en te vertrekken. Daarna richtte de VOC zich meer op Formosa en Quinam en Tonkin in Vietnam. De bouwmaterialen van het afgebroken fort op Pehu werden gebruikt voor de bouw van een fort op Formosa, Fort Oranje bij Anping Tainan, in 1627 hernoemd in Fort Zeelandia. De handel in zijde (ruwe zijde en zijden garens) verliep via Chinese kooplieden die in Fort Zeelandia hun koopwaar aan de Hollanders aanboden. Ook werd er veel porselein ingekocht en daarnaast goud, gember, opium, sappanhout en aluinaarde. De Chinezen hadden interesse in peper en andere specerijen, sandelhout, katoenen stoffen, tin, ivoor en hertevellen (van Formosa zelf) voor het maken van harnassen.

Nadat de VOC in 1639 het monopolie van de Europese handel met Japan had verkregen en in 1641 Malakka op de Portugezen was veroverd, was de concurrerende positie van Macao beduidend minder geworden.

Het enige contact tussen China en andere landen verliep via het tribuutstelsel. Op gezette tijden mochten gezantschappen naar het Chinese hof worden gestuurd om eerbied te betonen aan de Chinese keizer en hun ondergeschiktheid aan China te tonen. Daarbij werden bijzondere producten uit het vertegenwoordigde land aan de keizer aangeboden. Via het 1600 km lange Keizerskanaal konden de gezanten van de enige toegestane haven Kanton met de trekschuit naar de hoofdstad Peking varen. Ook de Verenigde Oostindische Compagnie heeft dit soort tribuutreizen gemaakt.

De eerste hofreis van VOC-gezanten naar Peking (Nekinsu) vond plaats van 1655-1657. Op 19 juli 1655 vertrok het gezantschap met de twee jachten Koudekerke en Bloemendaal vanuit Batavia. Het gezantschap stond onder leiding van de kooplieden Pieter de Goyer en Jacob de Keyzer. Johan Nieuhof ging mee als hofmeester maar vooral als tekenaar/schrijver om prenten en beschrijvingen te maken van de 2400 km lange route van Kanton naar Peking. De reis werd per trekschuit gemaakt waarbij de Mei-Ling-pas te paard werd over getrokken. Drie maanden lang verbleef het gezantschap in Peking maar zij kregen de keizer niet te spreken. Onverrichterzake moest men weer teruggaan naar Batavia.

Tussen 1662 en 1664 werden drie expedities naar China gezonden onder admiraal Balthasar Bort. Het doel was om het nieuwe Mantsjoe-bewind voor zich te winnen door laatste plaatsen waar Koxinga zich nog ophield aan te vallen en om vervolgens toestemming te krijgen voor rechtstreekse handel op China. Korte tijd werden de eilanden Amoy (Xiamen) en Quemoy (Chinmen) bezet door VOC-troepen maar het was niet de bedoeling om zich hier permanent te vestigen. In 1667 en 1685 zijn er nog twee gezantschappen naar Peking gestuurd maar de Hollanders kregen geen voet aan de grond in China. In 1689 gaven de Heren XVII het op.

Toch kwam de VOC wel aan de gewilde producten, waaronder thee, uit China. De Chinese goederen werden door Chinese kooplieden in jonken van China naar Batavia gebracht. Vanaf 1720 besloten de Heren XVII rechtstreeks schepen naar China te sturen. In 1718 was namelijk door een nieuw Chinees verbod de jonkhandel geheel stil gevallen. De jonken zouden piratenhandel steunen en werden daarom verboden. Na een jaar zonder thee-aanvoer namen Portugese kooplieden vanaf 1719 deze handel over waardoor er weer aanvoer was. In 1723 werd na het overlijden van de Chinese keizer het handelsverbod weer opgeheven en kwamen de Chinese jonken weer naar Batavia.

Rechtstreekse handel

Rond 1725 werd de directe handel door vreemde naties in China onder strenge voorwaarden en op beperkte schaal mogelijk gemaakt. De Engelse East India Company en de Oostendse Compagnie waren de VOC al voorgegaan toen de Heren XVII besloten het schip Coxhorn in december 1728 naar Kanton te sturen om de in Europa steeds populairder wordende thee te halen. Dit was een groot succes en tot 1734 zijn er twaalf schepen rechtstreeks van Patria naar China gevaren. Van 1734 tot 1756 vond de theehandel vanuit Batavia plaats met jaarlijks twee schepen. Eén van de schepen moest na innemen van de lading rechtstreeks naar Nederland varen en de andere moest via Batavia varen. Na 1756 werd de theevaart weer rechtstreeks vanuit Nederland gevoerd en gingen er jaarlijks vier à vijf schepen naar Kanton.

Toen in 1728 door de VOC de rechtstreekse handel op China werd gestart, kwam er ook een VOC-factorij in Kanton. Kanton lag ongeveer 100 km landinwaarts aan de Parelrivier. De Europese kantoren en pakhuizen lagen buiten Kanton. Die factorijen waren geen eigendom van de handelsmaatschappijen maar werden gehuurd van Chinezen. De factorij van de VOC aan de Parelrivier werd bemand door ongeveer 40 man. In Kanton zelf mochten ze niet komen en ze mochten zich alleen vrijelijk bewegen in een straal van ongeveer 1 km rondom de factorij. Zaken mochten alleen worden gedaan via een zgn. hong, een Chinees handelshuis met een vergunning om als tussenpersoon tussen Europese handelslieden en binnenlandse handelaren en bestuurders te fungeren.

Hedendaagse herinneringen aan de VOC-tijd in China

Een gedenkzuil in Macao herinnert nog steeds aan het fiasco van de Nederlandse aanval op Macao in juni 1622.
Op het schiereiland Fong Gui Wei zijn de contouren van het VOC-fort op Pehu dat na twee jaar al weer moest worden afgebroken, nog steeds te zien.

Bronnen

[1] Blussé, Leonard, 1989. Tribuut aan China : vier eeuwen Nederlands-Chinese betrekkingen. - Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever, 1989. - 196 p., [nl]
[2] Jacobs, Els M., 2000. Koopman in Azië : de handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18e eeuw. - Zutphen: Walburg Pers, 2000. - 304 p., [nl]
[3] Schilder, Günter, et al. (samenst.), 2006. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : I Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior, 2006. - 420 p., [nl, en]
[4] Velden, Bert van der. Begrippenlijst Nederlands-Indië