Coromandel
De streek aan de oostkust van India was een belangrijke VOC-locatie. Van 1740 tot 1763 woedde er een strijd tussen de Engelsen en de Fransen om de heerschappij in Zuid-Coromandel. Dit ging ten koste van de Nederlandse handel en ook de jaren daarna kwam de handel van de VOC in dit gebied hier niet meer bovenop.
Overzicht van de vestigingen
Golkonda (nu Hyderabad), handel sinds 1634, comptoir van 1662 tot ca 1733.
Bimilipatnam, comptoir tot 1687. Inkoop van rijst en textiel. Fort.
Jaggernaikpoeram (nu Kakinada) , comptoir van 1734 tot 1795. Inkoop van textiel en zout. Fort.
Daatzeram (nu Drakshawarama), comptoir van voor 1633 tot 1730. Inkoop van textiel.
Nagelwanze (nu Nagulavancha), comptoir van 1669 tot 1687. Inkoop van lijwaden, amarilsteen, katoen, salpeter, ijzer, indigo.
Palikol, comptoir vanaf 1613 tot 1730. Inkoop van textiel, lampolie, hout, dakpannen en stenen.
Masulipatnam, (hoofd)comptoir van 1605 tot 1756. Inkoop van katoenen stoffen (lijwaden).
Petapoeli (nu Nizampatnam), faktorij van 1606 tot 1668. Product: lijwaten.
Paliacatta (nu Pulicat) van 1610-1795, hoofdcomptoir en zetel van de gouverneur (tot 1687 en vanaf 1781). Inkoop van katoenen stoffen. Fort Geldria.
Sadras, comptoir van 1654 tot 1795. Producten: katoenen stoffen en ruwe en geslepen stenen. Fort.
Pondicherry, bezet van 1693 tot 1699. Fort.
Tierepopelier (nu Thiruppapuliyur), faktorij vanaf 1608. Producten: indigo en salpeter.
Tegenapatnam, Kudalur (nu Cuddalore): zie ook Ceylon. Producten: lijnwaten.
Porto Novo (nu Parangippettai) , comptoir. Product: textiel.
Conjemere (Kunimedu, nu Conimere), comptoir
Negapatnam, vanaf 1658, (hoofd)comptoir, zetel van de gouverneur van 1687 tot 1781. Fort Vijf Sinnen.
Golconda
Golconda (nu Hyderabad) was een belangrijke stapelplaats voor de VOC. Vanaf 1634 had de VOC daar een vaste inlandse VOC-dienaar ("congie"). Er werden katoenen dekens, sitsen, tapijten, leer, ijzer en diamanten ingekocht. De VOC bracht specerijen, olifantstanden, koffie, thee en andere goederen. In 1662 heeft de VOC een logie gebouwd, een tuin en een met de Engelsen gedeeld kerkhof. Aanvankelijk viel het comptoir nog onder Masulipatnam maar in 1664 is het een zelfstandig comptoir geworden. Vanaf 1685 is het onrustig in de stad. Het oproer leidde tot de val van de sultan. In 1693 wordt de VOC officieel verboden handel te drijven, maar behalve in de stad zelf blijft dit toch mogelijk. Toch gaat het niet goed met de handel. In 1697 werd het personeel dat uit 4 europeanen en 76 inheemsen bestond, teruggebracht tot 2 assistenten en 10 inheemsen. Van 1730 tot 1733 worden diverse verzoeken om dit comptoir te herstellen afgehouden.
Bimilipatnam
In Bilimipatnam bezat de VOC vanaf ca 1652 een logie die in 1758 werd verbouwd tot fort. Rond Bimilipatnat werd veel rijst verbouwd. Dit was belangrijk voor de rijstvoorziening van Ceylon. In de periode van het bestaan van het logie is het wel enige keren gesloten geweest vanwege onlusten. Reeds tien jaar na de bouw van het fort stortten de wallen in 1768 door gebrek aan onderhoud tijdens hevige regen in. Het werd hersteld maar het onderhoud bleef slecht. In 1781 is het fort in beslaggenomen door de Engelsen en opgeblazen. In 1785 werd het weer teruggegeven om in 1795 opnieuw aan de Engelsen te worden overgegeven. In 1818 kwam het weer in Nederlandse handen en op 1 juni 1825 definitief aan de Engelsen overgedragen. Belangrijk voor de handel is Bilimipatnam nooit geweest. Wel was het een goede haven en ankerplaats. De resten van het fort zijn in ca 2000 gesloopt door een projectontwikkelaar.
Jaggernaikpoeram
In 1734 werd in Jaggernaikpoeram (of Jaganadhapuram, nu Kakinada) toestemming verkregen om een stenen logement met vierkante aarden omwalling en woningen te bouwen. De VOC had na plundering van Daatzeram en Palikol die beide plaatsen moeten verlaten en wilde in Jaggernaikpoeram een nieuwe stapelplaats voor het textiel van Noord-Coromandel vestigen. Het comptoir werd een van de meest belangrijke VOC-vestigingen aan de Coromandelkust. Op 11 juli 1781 is het fortje aan de Engelsen overgegeven en door hen verwoest. In 1785 is het aan de Nederlanders teruggegeven. In 1792 werden de handelsactiviteiten gestaakt. In 1795 is het fort opnieuw aan de Engelsen overgegeven. In 1818 kwam het weer in Nederlandse handen en op 1 juni 1825 definitief aan de Engelsen overgedragen.
Daatzeram
De loge in Daatzeram (nu Drakshawarama) bestond in 1633, toen het bezocht werd door Maerten IJsbrantsz., al. Na plundering door Rama Razu die met een leger van 10.000 man door het gebied trok, van de plaatsen Palikol en Daatzeram, waaraan ook de daar gevestigde Compagnies loges niet ontkwamen, werd besloten beide comptoiren op te heffen. In 1730 was de opheffing van de loge in Daatzeram definitief. Enkele jaren later is nog even sprake van herstel van de loge maar de VOC wilde liever het noordoostelijker gelegen Jaggernaikpoeram gaan ontwikkelen.
Nagelwanze
In Nagelwanze (nu Nagulavancha), ongeveer halverwege Masulipatnam en Golconda, richtte de VOC in 1669 een factorij op om beter op de kwaliteit van de geleverde goederen te kunnen toezien. Juist omdat Nagelwanze niet aan de hoofdweg lag koos het eerste opperhoofd Nicolaas Faber voor deze locatie. Hij wilde niet aan de hoofdweg van Masulipatnam naar Golconda de logie openen zodat hij weinig aanloop van reizigers zou hebben. Nagelwanze was een groot dorp en er vielen drie gehuchten onder. Het dorp had twintig plantages met mangobomen, tien tanks en tien tempels, vijf gewijd aan Shiva en vijf aan Vishnu [Valentijn]. De witte logie stond midden in het dorp. De logie diende aanvankelijk als woonhuis voor het opperhoofd en zijn secunde en om het ingekochte textiel op te slaan. Later werd het uitgebreid met vertrekken en gebouwtjes. In de aparte paardestal stonden tot 1678 de twee paarden van de Compagnie. In dat jaar werden de paarden vanwege bezuiniging verkocht en werd de stal in gebruik genomen als ververij en spijkersmederij. De VOC had in Nagelwanze twee tuinen, geschonken door de regenten. Er was een kleine tuin in het dorp, voorbij de stal. De tweede lag even buiten het dorp en was aanzienlijk groter. De laatste tuin had een poort en diende na de dood van Nicolaas Faber in 1676 ook als begraafplaats [Valentijn]. In 1687 is Nagelwanze verwoest tijdens de Mogoloorlogen. Op 13 oktober 1687 is de loge overvallen waarbij de meeste inlandse kooplieden en soldaten omkwamen.
opperhoofd | secunde | |||
Nicolaas Faber | 1668-1676 | Abraham van der Voort | 1668-1676 | |
Jacob Corbesier | 1676-1679 | Abraham van der Voort | 1676-1676 | |
Dirk Vonk | 1676-1678 | |||
Nicolaas Bolk | 1678-1679 | |||
Ambrosius van der Wiel | 1679-1684 | Barent Houtthuyn | 1679-1682 | |
Nicolaas Dankwaard | 1682-1684 | |||
Adriaen Blokkeel | 1684-1686 | Nicolaas Dankwaard | 1684-1686 | |
Nicolaas Dankwaard | 1686-1687 | Gerard Benoorden | 1686-1687 | |
(bron: Valentijn) |
Palikol
Reeds in 1613 werd in Palikol (nu Pallakollu) een comptoir met een klein logie opgericht. Tot 1651 werden de comptoiren van Palikol en Daatzeram door één man bestuurd. De Compagnie had in Palikol een blauw- (indigo-)ververij voor katoenen stoffen, een blekerij, lijnbaan (touwslagerij), smederij, timmerwerf en een pakhuis buiten het dorp. In 1676 geeft de sultan Palikol en het dorpje Contera voor "eeuwig" aan de VOC in pacht, maar toen deze sultan in 1687 verdreven was verloor de VOC dit recht weer. In 1728 wordt Palikol door 4000 mannen van het leger van Rama Razu geplunderd. Doordat uitbreiding van de militaire bezetting nog op tijd kwam kon de loge zelf gevrijwaard worden van plundering. In 1730 wordt het comptoir "tijdelijk" opgeheven en wordt de logie bewaakt door enkele mannen van de lokale bevolking. Op 14 juni 1781 is het comptoir bij verrassing door de Engelsen genomen en zijn de gebouwen door hen opgeblazen. Na de Vierde Engels-Nederlandse oorlog (1780-1784) zijn in 1785 de resten aan de Nederlanders teruggegeven. In 1795 is de factorij opnieuw aan de Engelsen overgegeven. In 1818 kwam het weer in Nederlandse handen en op 1 juni 1825 werd Palikol definitief aan de Engelsen overgedragen.
Masulipatnam
In 1605 wordt het comptoir in Masulipatnam opgericht. Bij Massaram had de VOC een tuin. Op 16 september 1665 ontsnapt de logie ternauwernood aan de grote stadsbrand. Ook in 1666 wordt meer dan de helft van de stad in de as gelegd door brand en in augustus 1677 was er opnieuw brand. In november 1679 verwoeste een cycloon en vloedgolf een groot deel van de stad waarbij meer dan 18.000 mensen omkwamen. het jaar daarop werd de stad getroffen door een overstroming. op 17 mei 1687 heerst er wederom een grote brand. De loge is inmiddels er bouwvallig geworden en wordt in 1692 hersteld. Om het risico van brand te verkleinen wordt rond de loge extra grond gehuurd. In 1756 verlaten de Nederlanders de comptoir in Masulipatnam voorgoed.
Petapoeli
Petapoeli (Petapuli) was aan de Coromandelkust de eerste plaats waar de VOC zich vestigde. Dat was in 1606. Hier werden fijne lijnwaten (stoffen) geproduceerd. De factorij was niet altijd zo succesvol en werd dan tijdelijk verlaten. In 1668 werd de handelspost definitief opgeheven.
Paliacatta
Van 1610 tot 1690 was Paliacatta (tegenwoordig Pulicat geheten) hoofdcomptoir aan de Coromandelkust. Hier zetelde de gouverneur van het VOC-gebied Coromandelkust. Puliacatta was belangrijk vanwege de grote vraag uit de Molukken naar de katoenen stoffen die hier geproduceerd werden. De stoffen werden met winst geruild tegen specerijen. Na aanvankelijk wat conflicten met de plaatselijke machthebbers werd in 1613 toestemming verleend om op de fundamenten van een Portugees fort te beginnen met de bouw van Kasteel Geldria, genoemd naar de provincie waar de toenmalige gouverneur Wemmer van Berchem vandaan kwam. Er was bepaald dat het fort gebouwd zou worden op kosten van de plaatselijke koningin die mede-eigenaar zou worden. De bouw verliep echter zeer traag zodat de VOC de bouw uiteindelijk zelf betaalde. De haven lag vanwege sterke branding op enkele honderden meters van de kust en was alleen tijdens de zuidmoesson te gebruiken. In 1690 werd het hoofdcomptoir naar Negapatnam verhuisd. In 1694 besloten de Heren XVII Fort Geldria niet langer meer als kasteel aan te houden en in 1694 werden 24 stukken geschut naar Negapatnam overgebracht. Fort Geldria bleef met 18 stukken geschut en een bezetting van 40 man achter. In 1714 wordt het fort hersteld. Op 2 juli 1781 bezetten de Engelsen Fort Geldria en gaven het in 1785 weer terug. Tien jaar later, in 1795, gaven de Hollanders het fort vrijwillig over aan de Engelsen. In 1805 of 1806 werd het fort door de Hollanders opgeblazen en op 1 juni 1825 definitief aan de Engelsen overgedragen.
Sadras
Reeds in 1612 was er een Hollandse vestiging in Sadras maar het duurde tot 1654 dat Sadras een vaste factorij en logie werd. De kwaliteit van de katoenen stoffen in Sadras was zeer hoog. De stoffen werden met grote zorgvuldigheid beschilderd. Ook steen voor de bouw van huizen in Batavia en Ceylon was een belangrijk artikel. Eind 1749 werd het fort voltooid. Van 1757 tot 1758 (tijdens de Zevenjarige Oorlog) was Sadras in Franse handen. De Nederlandse handel in Sadras (Sadrangapattinam) was eind van de 18e eeuw al verzwakt
en kwam uiteindelijk stil te liggen ten gevolge van de oorlog tussen
de Engelsen en de Indiërs.
Op 29 juni 1781 (de Vierde Engelse Oorlog was uitgebroken) werd de factorij door de Engelsen genomen. De Nederlanders werden naar
Madras gebracht en de factorij opgeblazen. In 1783 werd het fort helemaal afgebroken. In 1785 werd de plaats weer teruggegeven en tien jaar later kwam het opnieuw in Engelse handen. Op 31 maart 1818 werd de plaats overgedragen door de Engelsen totdat op 1 juni 1825 Sadras definitief aan de Engelsen kwam.
Pondicherry
Pondicherry (of Podechery zoals het ook wel genoemd werd) was al vanaf 1674 een handelsvestiging van de Franse Oostindische Compagnie. Nadat het gebied in 1687/1688 was ingelijfd in het Mogol-rijk startte de Verenigde Oostindische Compagnie onderhandelingen met de groot-mogol om het hele gebied te kopen. Na lange onderhandelingen werd een prijs van 50.000 pagoden overeengekomen. In augustus 1693 veroverde de gouverneur van het VOC-gebied Coromandelkust Laurens Pit de Jonge de plaats na een belegering van twee weken. De Europese militairen en personeel van Pondicherry werden terug naar Frankrijk gestuurd. Verdrijving van de Fransen, waarmee de Republiek sinds 1688 in oorlog was, was het hoofddoel. Om blijvende vestiging mogelijk te maken werd er een ringmuur rond de stad gelegd en zeven bolwerken om het hoofd te kunnen bieden aan de opdringende Fransen. De Hoge Regering in Batavia vond de vestiging maar geldverkwisting maar uiteindelijk was het de Vrede van Rijswijk die in september 1697 een einde maakt aan de oorlog met Frankrijk. Pondicherry moest weer aan de Fransen worden teruggegeven vanwege de overeenkomst om wederzijds de veroverde overzeese gebieden terug te geven. Dat gebeurde uiteindelijk in september 1699. Voor de nieuw aangebrachte fortificaties werd overeengekomen dat de Fransen 16.000 pagoden zouden betalen. De Hollanders hebben nadien geen aanspraak meer op het gebied gemaakt.
Tierepopelier
In 1608 werd het oude Portugese fort Tierepopalier comptoir van de VOC. In 1625 werd Tierepopulier verwoest door de nayak (gouverneur) van Gingee.
Tegenapatnam, Kudalur
Ten zuiden van het dorp Tegenapatnam (Tengapatnam) vestigde de VOC een factorij. Wanneer dit was is niet bekend, mogelijk al in 1608. Al snel groeide de plaats en lag de factorij midden in Tegenapatnam. In 1647 kreeg de VOC toestemming om een fort te bouwen en te bezetten met 60 man. In 1692 kochten de Engelsen het nabij gelegen Fort St. David en dwongen de Hollanders heffing te betalen over de verhandelde koopwaar te betalen. In 1717 werd overwogen de logie, die eigenlijk alleen nog maar dienst deed om de Engelsen in de gaten te houden, te verkopen of af te breken. In 1745 werd de plaats verlaten om de activiteiten vanuit Portonovo voort te zetten. Pas in 1758, tijdens de Zevenjarige Oorlog, werd de factorij daadwerkelijk verlaten nadat eerst de loge was afgebroken.
Porto Novo
In Porto Novo vestigde de VOc zich in 1608 in een klein huis. Van 1678 tot 1680 was de handelspost verlaten terwijl in 1679 het comptoir onder de directie van Tegenapatnam werd gesteld. In 1680 worden in Porto Novo een Compagnies loge en enige vierkanten pakhuizen gebouwd en leefde de handel sterk op. De handelspost mocht echter geen sterkte worden. In 1681 en 1682 werden een nieuw pakhuis en een blauwververij gebouwd. Vanwege oologshandelingen in het gebied raakte vanaf 1688 de logie in verval. In 1691 werd het besluit genomen de logie te verlaten, maar dit besluit werd in 1692 teruggedraaid omdat de Engelsen zich in dat jaar in Fort St. David in Tegenapatnam vestigden. Twee Hollanders blijven in de logie voor de textielinkoop. De eerste jaren van de 18e eeuw zijn moeilijke jaren. In 1745 wordt het comptoir weer opnieuw bemand op verzoek van de plaatselijke machthebbers. In 1757 vestigen zich ook Fransen en Denen in Porto Novo. De factorij wordt op 22 juli 1780 geplunderd en het personeel ontvoerd door Haidar Ali.
Uiteindelijk wordt de handelspost in 1795 vrijwillig
aan de Engelsen overgegeven. In 1818 wordt het weer teruggegeven totdat op 1 juni 1825 de definitieve overdracht aan de Engelsen een feit was.
Negapatnam
In 1658 werd de stad en het fort Negapatnam (of Nagapatnam) na een belegering op de Portugezen veroverd. In 1660 werd de stad belegerd door de nayak (gouverneur). Van 1673 tot 1680 valt Negapatnam onder het VOC-gouvernement van Ceylon, daarna onder Coromandel. In 1680 verwoest een zware vloedgolf de muren en de meeste huizen. Het puin zou gebruikt worden voor het nieuw te bouwen Fort Vijf Sinnen, waarmee in 1687 begonnen werd. In 1690 verhuist het hoofdcomptoir van Paliacatta naar Negapatnam en wordt deze stad zetel van de gouverneur. In 1697 is de bouw van het kasteel nagenoeg afgerond. Het kasteel had vijf bolwerken, genoemd naar de zintuigen Gehoor, Gezicht, Smaak, Reuk en Gevoel. In 12 november 1781 werd de stad na een beleg van vier maanden aan de Engelsen overgegeven en zij zouden er tot 1948 blijven. Paliacatta werd weer het bestuurscentrum van Coromandel, maar de handel was volledig ingestort.
Coromandel en zijn hoofdbestuurders
Meestal was hun titel gouverneur, maar ook wel directeur, commissaris, voorzitter, gezaghebber en opperhoofd.
1610–1612 | Johan van Wesicke | |
1612–1615 | Wemmer van Berchem | |
1616 | Hans de Haze (1e periode) | |
1616–1617 | Samuel Kint | |
1617–1619 | Adolf Thomassen | |
1619–1620 | Hans de Haze (2e periode) | |
1620–1622 | Andries Soury (1e periode) | |
1622–1624 | Abraham van Uffelen | |
1625–1626 | Andries Soury (2e periode) | |
1626–1630 | Maerten IJsbrantsz. (1e periode) | |
1632–1632 | Arent Stevensz. Gardenijs (1e periode) | |
1632–1633 | David Pietersz. | |
1633–1636 | Maerten IJsbrantsz. (2e periode) | |
1635–1638 | Carel Reyniersz. | |
1638–1643 | Arent Stevensz. Gardenijs † (2e periode) | |
1643–1650 | Arnold Heussen | |
1650–1651 | Laurens Pit (de oude) (1e periode) | |
1651 | Jacob de With | |
1652–1662 | Laurens Pit (de oude) (2e periode) | |
1662–1663 | Jacob Hustaert | |
1663–1665 | Cornelis Janszoon Speelman | |
1665–1676 | Antony Paviljoen | |
1676–1679 | Jacques Caulier † | |
1679–1681 | Willem Carel Hartsinck | 1679-nov. 1680 provisioneel voorzitter, daarna voorzitter |
1681–1686 | Jacob Jorisz. Pits | |
1687–1698 | Laurens Pit (de jonge) | |
1698–1705 | Dirk Coomans | |
1705–1710 | Johannes van Steelandt | |
1710–1716 | Daniel Bernard Guilliams | |
1716–1719 | Adriaan de Visscher | |
1719–1723 | Gerard van Westrenen | |
1723–1729 | Dirck van Cloon | |
1729–1733 | Adriaan Pla | |
1733–1737 | Elias Guillot | |
1738–1743 | Jacob Mossel | |
1743–1747 | Galenus Mersen | |
1747–1753 | Librecht Hooreman | |
1753–1758 | Steven Vermont | |
1758–1761 | Lubbert Jan (baron) van Eck | |
1761–1765 | Christiaan van Teylingen | |
1765–1773 | Pieter Haksteen | |
1773–1780 | Reynier van Vlissingen | |
1780–1784 | Engelse bezetting | |
1784–1789 | Willem Blauwkamer | |
1790–1795 | Jacob Eilbracht | |
1795–1818 | Engelse bezetting | |
1818–1824 | F.C. Regel | |
1824–1825 | Henry François von Söhsten |
Overblijfselen van deze VOC-locaties
Het Fort van Sadras (daterend uit het begin van de 17e eeuw) bestaat
nog deels. Op één gebouw na is alles door de Engelsen
in 1781 opgeblazen. Ook is er nog een olifantenopstapplaats bewaard
gebleven alsmede de begraafplaats met 14 grafstenen. De plaats wordt
nu beschermd door de Archaeological Survey of India die verder verval
moet voorkomen.
Van de logie in Nagulavancha
is niets meer over. Alleen de grafstenen van opperhoofd Nicolaas Faber en zijn secunde Abraham van der Voort zijn overgebleven.
Bronnen
[1] AMH, Projectgroep. Atlas of Mutual Heritage
[2] Peters, M. en F.A. de la Porte, 2002. In steen geschreven : leven en sterven van VOC-dienaren op de kust van Coromandel in India. - Amsterdam: Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2002. - 283 p., [nl]
[3] Pol, Bauke van der, 2011. De VOC in India : een reis langs Nederlands erfgoed in Gujarat, Malabar, Coromandel en Bengalen. - Zutphen: Walburg Pers, 2011. - 224 p., [nl]
[4] Schilder, Günter, et al. (samenst.), 2006. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : I Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior, 2006. - 420 p., [nl, en]
[5] Valentijn, François, 2004. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel V/A. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2004. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]
[6] Velden, Bert van der. Begrippenlijst Nederlands-Indië