Formosa (Taiwan)

In de 17e eeuw vestigden de Nederlanders zich op de kleine zandplaat Tayoan, een schiereiland in het zuidwesten van Formosa. De baai werd al door Japanse en Chinese handelaren gebruikt als overslagplaats. Japans zilver werd er geruild tegen Chinees goud en zijde. Formosa maakte toen nog geen deel uit van het Chinese keizerrijk en omdat rechtstreekse handel tussen China en Japan verboden was, was dit een ideale plaats om toch goederen tussen China en Japan te verhandelen. Omdat de lokale bevolking van Formosa het niet nodig vond extra suiker te verbouwen ten behoeve van handel met de Nederlanders - voor hen was het al goed als ze genoeg voor eigen gebruik verbouwden -, moedigde de VOC het aan dat Chinezen zich gingen vestigen op Formosa en landbouw voor de VOC gingen bedrijven [2] . Een voorstel om hier Europeanen voor te gebruiken was door de Heren XVII verworpen. Dankzij de uit China voor de Xing gevluchte Ming-Chinezen werden de verbouw van suiker en rijst belangrijk. Suiker werd in Europa voornamelijk aangevoerd uit West-Indië maar de VOC voerde kleine hoeveelheden suiker aan die afkomstig was uit Oost-Indië (China, Siam, Formosa en Bengalen). Die poedersuiker was vanwege het gewicht namelijk bijzonder geschikt als ballast gebleken. Halverwege 1600 was Formosa na Japan de meest lucratieve vestiging van de Verenigde Oostindische Compagnie [1].

Overzicht van de vestigingen

Pehou (nu Penghu, Pescadores) — Fort Pehou (1622-1624).
Tayouan — hoofdcomptoir van 1624 tot februari 1662. Redoute Zeeburgh (1627), Kasteel Zeelandia (1628-1652), Redoute Utrecht (1635).
Saccam — post. Fort Provintia (1653).
Tamsuy — post van oktober 1642 tot juni 1661. Fort Anthonio (1642).
Kelangh (ook wel Chilung, Keelung en Quelang; nu Keelung) — comptoir van 1642 tot 1668. Fort Noord-Holland (1626), Redoute Victoria (1642).

Eerste contact

In het begin van de 17e eeuw speelden de Spanjaarden en Portugezen een belangrijke rol in het handelsverkeer tussen China en Japan. Zij maakten grote winsten en dat was de Nederlanders maar al te goed bekend. Daarom bestonden er bij de Verenigde Oostindische Compagnie van meet af aan plannen om toenadering tot China te zoeken en dezelfde voordelige handelsvoorwaarden te verwerven. De eerste poging daartoe werd al in 1601 door Jacob van Neck ondernomen die met twee schepen Macao bezocht. Hij slaagde er niet in om rechtstreeks met de plaatselijke Chinese autoriteiten in contact te komen. Enkele jaren later, in 1605, probeerde Wijbrant van Warwijck in de Pescadores-archipel tegenover de baai van Amoy, van waaruit de Chinese scheepvaart op Manilla plaatsvond, onderhandelingen aan te knopen met het provinciale bestuur van Fukien. Het was vergeefse moeite; de Chinese admiraal Shen Yurung sommeerde hem zee te kiezen.

Aanval op Macao

Een op initiatief van gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen stuurde de Compagnie op 10 april 1622 een vloot uit om de handel met China uit te breiden en de Portugese handel met Japan te doorbreken. De vloot van acht schepen stond onder bevel van commandeur Cornelis Reijersen en groeide bij Macao aan tot ca 15 schepen. De schepen Groningen en Galeas namen de stad onder vuur maar dat richtte niet veel uit. Vervolgens werd door de soldaten van de schepen een landing uitgevoerd. De aanval op Macao werd echter afgeslagen. Een welgemikt schot van de jezuiet Adam Schall (Rho volgens Van Amstel [1]) op de kruitvaten van de Hollanders diende de genadeslag toe. De Portugezen deden een uitval en de Nederlanders moesten zich terugtrekken naar de schepen.

Vestiging op de Pescadores van korte duur

Twee jaar lang probeerden de Nederlanders afwisselend met onderhandelingen en machtsvertoon de vrije handel met China af te dwingen. Zij bezetten de Pescadores, de eilandengroep ten westen van Formosa, en bouwden er zelfs een fort aan de Baai van Makung, door de Nederlanders Kerkbaai genoemd. In 1623 werden de Nederlanders uitgenodigd om te onderhandelen met de gouverneur van Fujian in Fuzhou. De Nederlanders zouden het fort ontruimen en de Chinezen stuurden een zeeofficier mee met de Nederlanders die hen de weg naar de baai van Taiwan zou wijzen. Daar mochten de Hollanders een handelsnederzetting stichten. Maar de Hollanders maakten geen aanstalten om daadwerkelijk van de Pescadores te vertrekken. Daarom werden in 1624 de Hollanders van de Pescadores verjaagd. Gouverneur Li Dan, hoofd van Chinese handelaars die feitelijk illegaal op Taiwan handel met de Japanners dreven, moest de Hollanders opdragen het kasteel onvoorwaardelijk te ontruimen en hen meelokken naar Taiwan. De 850 Nederlanders hadden tegenover een strijdmacht van 150 jonken en tienduizend soldaten geen keus. Op 25 augustus 1624 werden de Chinese eisen ingewilligd en de volgende dag begon de ontruiming.

Vestiging op Taiwan niet zonder slag of stoot

Terwijl er nog verwoedde pogingen werden gedaan door de Verenigde Oostindische Compagnie om hun vestiging in Pehou (Pescadores) te behouden, was Élie Ripon, een Zwitserse kapitein in dienst van de VOC, al in 1623 naar Tayouan gegaan om daar een fort te bouwen. De bewoners van het dorp Baccluan (waarschijnlijk het huidige Anding) wezen hem waar hij bomen kon kappen en als tegenprestatie gaf Ripon hen Indiaas textiel. Hij was al zes dagen met 80 man hout aan het kappen. Iedere dag waren de bewoners van een ander nabij gelegen dorp, Mattau (het huidige Madou), gaan kijken. Maar die dag kwamen 300 dorpelingen bewapend met speren en bogen. Een reden hiervoor kan zijn dat de Mattauwers de goede relatie met een ander dorp wantrouwden. Ripon had maar zes musketten om zijn groep te beschermen. Gelukkig was de sloep net weer terug om de volgende lading hout op te halen dus hij probeerde zijn mannen naar de boot te leiden. Van de zeven gewonden die gevallen waren slaagden vier er in om de boot te bereiken; drie bleven achter en werden door de aanvallers in stukken gesneden. Ripon zelf werd ook getroffen waarop een musketier de schutter neerschoot. Ripon en de overige Hollanders wisten tenauwernood met de boot te ontkomen.

Stad en kasteel Zeelandia

Eenmaal op Taiwan gevestigd verboden de Nederlanders Li Dan om nog langer vanuit Taiwan handel te drijven met Japan en reserveerden zij de haven voor de Compagnie. Een gedeelte van Li Dan en de zijnen werden kapers in dienst van de Compagnie voor de Chinese kust op de scheepvaart naar Manilla. Voormalig zeerover Iquan liep na de dood van Li Dan over naar de Chinezen en vond genade onder voorwaarde dat hij de kustwateren zou zuiveren van zeerovers. Dit heeft tot de nodige conflicten in het gebied geleid.

Enkele maanden na de aanval op Ripon en zijn mannen werd het gloednieuwe fort 's-nachts aangevallen door 300 man van Mattau en Baccluan (die de Hollanders aanvankelijk vriendschappelijk gezind waren). Zij waren echter geen partij voor de twee Hollandse kanonnen. De aanvallers moesten snel terugtrekken met achterlating van veel doden. Deze dorpen zouden in de eerste jaren van de Nederlandse aanwezigheid nog voor meer problemen zorgen, zoals aanvallen op soldaten, vernielen van gebouwen en gewassen ontwortelen. Mattau sleepte ook andere dorpen mee in de aversie van de Hollanders. De VOC had met nog geen 400 man te weinig troepen om hier iets aan te doen. In november 1626 vielen de bewoners van Sinkan (het huidige Hsinshih), in feite de enige bondgenoot van de VOC, Mattau en Baccluan aan. Daarop verwachtten de Sinkanders bescherming van de Nederlanders. Zo werd de VOC min of meer voor het blok gezet om op te treden tegen Mattau en Baccluan. Toen beide dorpen weigerden vrede te sluiten met Sinkan was militair optreden onvermijdelijk. De ongelijke strijd was snel beslecht. De VOC kon echter niet het gezag over de dorpen behouden.

Vanaf 1625 kwam het handelsverkeer met Fujian (China) geleidelijk op gang. Op dat moment was er slechts één speciaal daartoe aangewezen groothandelaar in Amoy, een zekere Simsou, die zaken mocht doen met de Compagnie.

Sinkan meende dat het dorp niet voldoende bescherming kreeg van de VOC. Daarom gingen 16 inwoners van Sinkan, onder leiding van de hoofdman Dika, in de zomer van 1627 als 'ambassadeurs' van Formosa naar Japan. Zij wilden Japan de souvereiniteit over Formosa aanbieden. Overigens werden zij niet door de shogun ontvangen, evenmin als de Hollandse delegatie onder leiding van Pieter Nuyts die vanuit Batavia naar Japan was gegaan om te praten over de Japanse kooplieden op Formosa (zie de pagina over de "Affaire Nuyts"). Aanvankelijk dachten de Nederlanders nog dat de Sinkanezen in een val van de Japanners waren gelopen, maar het bleek dat zij uit eigen beweging dit plan uitvoerden. Nadat de Japanners voorgoed Formosa verlaten hadden was Sinkan ze weer helemaal op de Compagnie aangewezen om het dorp te beschermen tegen Mattau en Baccluan.

In de zomer van 1629 hoorde gouverneur Nuyts dat Chinese piraten zich weer schuil hielden bij Mattau. Hij liet dit uitzoeken door 63 soldaten. Zij troffen in Mattau geen piraten aan. De dorpelingen nodigden hen uit voor een maaltijd. Na de maaltijd gingen de soldaten terug naar Fort Zeelandia. Toen de stomdronken soldaten een rivier moesten oversteken en zij de inwoners vroegen hen de rivier over te dragen, werden alle soldaten, nadat hen eerst vriendelijk gevraagd werd hun wapens af te leggen om zo het gewicht te verminderen, midden in de rivier door de krijgers van Mattau afgeslacht. Iedereen behalve een jongen en een slaaf werd iedereen gedood. Daarna werden de inwoners van het dorp Soulang door de Mattauers overgehaald om Sinkan aan te pakken. Soulang stond altijd aan de kant van de Compagnie maar liet zich door de overwinning van Mattau meeslepen en een Nederlander die in hun dorp woonde werd vermoord.

Hans Putmans, aangesteld als opvolger van gouverneur Nuyts die al in maart 1629 was teruggeroepen maar dat had getraineerd, kreeg van gouverneur-generaal Coen de opdracht naar het Bataviase voorbeeld een dagregister bij te houden. De voorgangers van Putmans hadden door het versturen van halfjaarlijkse verslagen, aangevuld met kopieën van de resolutien van de Raad van Formosa, de Indische regering op de hoogte moeten houden. Putmans wilde het hele eiland betrekken bij de handelsactiviteiten van de VOC. Hij beschouwde de Compagnie als eigenares van Taiwan en omstreken. Meteen na zijn aankomst kreeg hij te maken met lokale bevolking die daar anders over dacht. In 1629 verwoestten inwoners van Mattau en Soulang gebouwen en boerderijen van de VOC in Saccam en verjoegen de inwoners van Provintia. Putnams meende dat de Compagnie geen Chinezen kon overtuigen om naar Formosa te komen als (land)arbeiders zolang het probleem van de opstandige bevolking, met name Mattau, niet opgelost was.

Gouverneur Putmans en de Raad van Formosa waren van mening dat er na de moordpartij bij Maccau opgetreden moest worden maar zij waren niet sterk genoeg om tegen Mattau te strijden. Daarom werd de actie gericht tegen Baccluan, de bondgenoot van Mattau. Op 23 november 1629 werd Baccluan in één dag aangevallen door de VOC; veel inwoners werden gedood en het grootste deel van het dorp werd platgebrand. Kort daarna vroeg Baccluan om vrede. Ook Mattau zond afgezanten naar Fort Zeelandia. Begin februari 1630 werd er een 9-maanden-vredesverdag tussen de VOC en Mattau getekend. In die tijd bereidden beide partijen zich voor op een mogelijke oorlog.

Toen in mei 1633 een hoofdman van Mattau in Japan een bondgenoot tegen de Compagnie wilde gaan zoeken, besloten de Gouverneur en Raad van Formosa hem juist te vragen om een expeditie te leiden tegen de bewoners van het eiland Lamey, het huidige Hsiao Liu Chiu (Liuqiu) ten zuidwesten van het vaste land. Eerder hadden deze eilandbewoners de bemanning van het gestrande schip Gouden Leeuw afgeslacht. Taccaran weigerde dit en ging juist de bevolking van Sinkan opzetten tegen de Nederlanders en Compagnies dienaren en bezit bedreigen.

In de loop van 1634 raakten Soulang, met bondgenoot Sinkan, en Mattau in oorlog met elkaar. Hoewel Mattau de vijand zou kunnen verslaan waren zij bang dat de Compagnie, bondgenoot van Sinkan, zich er mee zou gaan bemoeien en dan zouden zij aan het kortste eind trekken. Toen Mattauers begonnen te vluchten besloot de dorpraad vrede te sluiten met Sinkan. Daarop besloten Soulang en Sinkan op te trekken naar Taccariang, een dorp in het zuiden, waar nog een rekening mee te vereffenen was. Sinkan vroeg en kreeg, om hen sterker aan de Compagnie te binden, hulp van de VOC. Op 5 november 1634 raakten de Compagnie-troepen slaags met ongeveer 150-200 krijgslieden van Taccariang. Vijf mannen werden neergeschoten en hun hoofden meegenomen door de Sinkanders en Soulangers volgens traditie.

Zuidwest-Formosa onder VOC gezag

Toen in 1634 het probleem van de Chinese piraten opgelost was en de handel met Japan weer op orde was, besloot Batavia eindelijk versterkingen naar Formosa te sturen. Op 23 november 1635 versloegen 500 man nieuwe troepen en een strijdmacht van Sinkan Mattau. De bewoners vluchtten en het dorp en de velden werden in brand gestoken. De Sinkanders snelden 26 koppen. De VOC had de moordpartij van 1629 gewroken en de Sinkanders hadden hun aartsvijand verslagen. Op 25 december 1635 was een nieuwe actie tegen Taccariang nodig omdat inwoners uit dat dorp op Sinkan's gebied Sinkanders en Compagnie-dienaren hadden gedood, misschien uit wraak voor de eerdere actie tegen Taccariang. De gevechten begonnen tussen de Sinkanders en Taccariang met speren. Toen de Compagnie zich in de strijd mengde met musketten sloeg de vijand al snel op de vlucht. Het dorp Taccariang werd platgebrand. Daarna bezochten de troepen van de VOC nog twee dorpen. Soulang, waar deelnemers aan de moordpartij in 1629 werden gevangen genomen en hun huizen verbrand. Het tweede dorp was Tevorang waar de vijand zich meende te kunnen verschuilen omdat zij meenden dat de Compagnie daar niet durfde te komen. Om het tegendeel te bewijzen gingen de Compagnietroepen naar Tevorang, overigens zonder agressieve bedoelingen. Mattau en de overige dorpen zochten vrede, uit angst voor de Hollanders of omdat zij zich zo gesteund voelden tegen hun eigen vijanden. De Compagnie accepteerde de vredes aanbiedingen waardoor er vanaf begin 1636 eindelijk relatieve vrede rond Fort Zeelandia was. Dat betekende nog niet het einde van de strijd tussen de Compagnie en de lokale bevolking. Door de gunstige ontwikkelingen gingen er in Batavia stemmen op om het eiland krachtig te ontwikkelen, hoewel aanvankelijk een politiek van onthouding werd bepleit. Dit werd verwoord door de gouverneur-generaal Hendrik Brouwer.

In 1636 begon gouverneur Putmans land in pacht uit te geven aan Chinese landarbeiders. Permanente vestiging van Chinezen was echter door de Chinese overheid verboden. Men mocht namelijk niet langer dan drie jaar overzee verblijven. De Chinezen legden zich toe op visserij, jacht, rijst- en suikerbouw. Toen de Chinezen met hun verworven kapitaal weer terug naar China gingen besloot de Compagnie hoofdgeld, heffingen op jacht en visvangst en tienden op alle gewassen behalve suikerteelt, te gaan heffen. Dat maakte al snel 40% van de totale inkomsten van Taiwan uit. De handel met China was goed voor de overige 60%. In ruil voor peper, specerijen en zilver importeerde de Compagnie voor Europa zijde en porselein, maar ook goud voor India.

Uitbreiding territoriaal gezag en kentering

In de jaren 1641 en 1642 volgde een tweede expansie golf die de invloed van de VOC uitbreidde tot vrijwel de gehele westelijke kustvlakte van Formosa. In het fort Kelang aan de noordkust, waar goud gevonden werd, zaten nog 450 man Spaanse troepen. Elf schepen en meer dan duizend man werden ingezet voor de belegering van het fort. Begin september 1642 werd de witte vlag gehesen en kon de VOC zich heer en meester wanen over de kuststroken van Formosa; de laatste Spanjaarden waren verdreven. De bevolking in het ontoegankelijke gebergte zou nog tot het begin van de twintigste eeuw buiten het bereik van de autoriteiten in het laagland blijven.

Rond 1650 was Formosa uitgegroeid tot een bloeiende kolonie. In 1651 werd het hoofdgeld (belasting, zie hiervoor) verdubbeld tot een halve reaal per maand. Dit zette kwaad bloed bij de Chinese boeren en op 8 september 1652 leidde dat tot een aanval van Chinese boeren onder leiding van de hoofdman Fayet op het Hollandse gehucht Provintia dat direct onder de voet werd gelopen. Landbouwgewassen werden vernield en grote voorraden rijst en suiker, die zoals gebruikelijk was in de huizen van de Chinezen waren opgeslagen, zijn verloren gegaan. Op enkele stenen huizen na werd heel Provintia door brand verwoest. Met geweld werden de opstandelingen op 12 september snel weer verdreven, waarbij ongeveer 4000 Chinezen gedood werden. Als gevolg hiervan werd in 1653 bij het dorp Saccam het fort Provintia gebouwd om de Chinese boeren beter in de gaten te kunnen houden.

Vanuit het noordoosten van China werd de Ming-dynastie geleidelijk aan uit heel China verdreven door de aanhangers van de Mantsjoe-dynastie (in 1636 hernoemd in Qing-dynastie). De Ming werden steeds meer in het nauw gedreven. Dat zou voor de vestiging van de Verenigde Oostindische Compagnie grote gevolgen hebben.

Tussen 1646 en 1658 beheerste Zheng Chenggong vrijwel de hele zuidoost-kust van China vanuit zijn hoofdkwartier in Amoy. Omdat hij trouw was gebleven aan de Ming-dynastie na de bezetting van Peking door de Qing in 1644, kreeg hij de eretitel GuoXingye, hij die de keizerlijke achternaam mag dragen, in het Fujian-dialect uitgesproken als Koksengya. De Hollanders maakten daar Koxinga van. Het gerucht ging dat Koxinga de kwade genius was achter de Chinese opstand in 1652. In hoeverre hij erachter zat is echter niet meer na te gaan. Al op 25 juli 1652 arriveerde uit China de pater-jezuiet Matino Martini in Batavia. Hij melde dat Koxinga met 300 jonken en 30.000 soldaten klaar stond voor de oversteek naar Formosa. Hij meende ook dat, na de val van de Ming -dynastie, het niet lang meer zou duren voordat het gehele Chinese grondgebied onderworpen was. Daarom was het verstandig om de gaan onderhandelen met het hof in Peking over de zijde en porselein handel, die als gevolg van de burgeroorlog stil was komen te liggen. Dat leek gouverneur-generaal Maetsuycker een goed plan. In 1655 vertrokken twee Hollandse gezanten, Pieter de Goyer en Jacob Keyzer naar Kanton. Na een vier maanden durende tocht langs rivieren en het Keizerskanaal arriveerden zij in Peking. Zij vroegen aan de VOC de vrije handel toe te staan, maar moesten teleurgesteld weer naar huis terugkeren.

Na de boerenopstand in 1652 volgden in 1653 epidemieën en in 1654 verwoeste een sprinkhanenplaag de gewassen met hongersnood als gevolg. In 1655 stelde Koxinga een embargo in op de Jujiaanse scheepvaart naar Taiwan. In 1657 kon gouverneur Frederick Coyet dit opgeheven krijgen. Daarna herleefde de handel, maar niet meer als voorheen. Omdat de toevoer van zijde uit China door de burgeroorlog was afgenomen, had de VOC deze vervangen door Tonkinese en Bengaalse zijde. Zo verloor Taiwan zijn centrale rol in de Chinese Zeehandel.

Fort Zeelandia op FormosaIn 1658 en 1659 kwam er een grote stroom Chinese vluchtelingen naar Formosa als gevolg van de oorlog in Fujian. De door de Qing in het nauw gedreven Ming-aanhangers konden alleen naar Formosa, dat niet tot China behoorde, om het vege lijf te redden. Er woonden nu meer dan 25.000 Chinezen rond het kasteel Zeelandia. Dit tot ongenoegen van de Hollanders die zich hierdoor bedreigd voelden.

In 1660 vaardigde de Qing-keizer een decreet uit tegen Koxinga die nog steeds de Chinese kuststrook beheerste. Alle steden en dorpen moesten uit de kuststrook verdwijnen zodat Koxinga niet meer bevoorraad kon worden. Er was veel onrust onder de Chinezen op Formosa over een verwachtte inlijving van Formosa door Koxinga. Gouverneur Coyet nam maatregelen. Hij legde graanvoorraden aan, bracht het kasteel in staat van verdediging, verbood de scheepvaart naar China en zond op 12 maart 1660 een schip naar Batavia voor hulp. Toen de hulpvloot van 12 schepen, 900 matrozen en 600 soldaten aankwam lag Zeelandia er vredig bij. In februari 1661 keerde het grootste deel van de vloot weer onverrichterzake naar Batavia terug. In Batavia werd na stemmingmakerij door de commandant van de hulpvloot, besloten Coyet terug te roepen. De nieuw-benoemde gouverneur Herman Klenke was net twee dagen op weg naar Taiwan, toen op 23 juni 1661 middels het jacht Maria het nieuws Batavia bereikte dat Koxinga met een enorme overmacht op Taiwan was geland.

Inval van Koxinga

Op 30 april 1661 verscheen Koxinga's vloot van 300-400 jonken voor Taiwan. Buiten schootsveld van het kasteel zette hij 25.000 man keurtroepen aan land bij Luermen. Het kasteel had een bezetting van 1140 man en een betrekkelijk kleine kruitvoorraad. Er lagen drie schepen op de Zuiderrede. Deze schepen moesten dichter onder de wal komen. Dertig jonken voerden een aanval uit op de Hollandse schepen. Het jacht Hector vloog na een kort gevecht met enkele jonken de lucht in en de 's-Graveland vluchtte evenals de Maria naar open zee. Het kleine jacht Maria is door de Chinese vloot heen gebroken en tegen de zuidwestmoesson in langs de Philippijnse kust naar Batavia gevaren om alarm te slaan. Het scheepje bereikte Batavia twee dagen nadat Herman Klenck van Odessa op 23 juni naar Fort Zeelandia was vertrokken om het gouverneursschap van Frederik Coyett over te nemen.

Op 4 mei 1661 gaven de Hollanders in het kleine Fort Provintia zich over op voorwaarde van vrije aftocht. Enkele weken later, op 25 mei, moest de Compagnie de Chinese stad op de zandplaat aan de voet van kasteel Zeelandia evacueren. Nu zaten er alleen nog Hollanders in het kasteel.

Als gevolg van het alarm dat de Maria in Batavia had geslagen werd er betrekkelijk snel op 5 juli 1661 een vloot van 11 schepen o.l.v. Jacob Cauw, die geen enkele oorlogservaring had, naar Taiwan gestuurd.

Toen Herman Klenck op 30 juli aan boord van de Hogelande (Hoogland) op de rede van Fort Zeelandia aankwam, om het gouverneurschap van Coyett over te nemen, was het fort geheel door Chinese troepen omgeven. De Hogelande had het eiland Lamey voor de zuidkust van Formosa aangedaan voor verversingen en daar waren ze al op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen bij Fort Zeelandia. Voor Zeelandia aangekomen durfde Klenke niet aan land te gaan maar stuurde wel een brief naar Coyet over zijn benoeming tot gouverneur. Een opkomende storm verschafte hem een excuus om terug te keren naar Batavia.

Toen de vloot o.l.v. Jacob Cauw op 12 augustus voor Kasteel Zeelandia verscheen was Koxinga hierdoor zo verrast dat hij adviseur Pinqua liet onthoofden omdat die had gezegd dat hulptroepen niet zo snel zouden komen. Echter voordat men van de schepen aan land kon gaan, stak er een tyfoon op. Een schip strandde op de kust en de rest zocht 17 augustus een heenkomen op volle zee. Het gestrandde schip speelde Koxinga belangrijke informatie over de geringe omvang van de vloot in handen. Toen de vloot 8 september terugkeerde waren de Chinezen voorbereid en hadden zich stevig ingegraven. Twee schepen met weinig diepgang, de Koudekerke en de Kortenhoef, zouden de Chinese bezetting in de stad beschieten. De Koudekerke liep op 16 september 1661 door een plotselinge verandering van de windrichting aan de grond en vloog de lucht in na hevige beschietingen. Het bleek niet mogelijk de benedenstad te heroveren. Alleen een gecoördineerde actie met het Chinese leger tegen de opstandige Koxinga was nog een mogelijkheid. Jacob Cauw zou de missie naar China leiden, maar verkoos, mede ingegeven door zwaar weer en een lekkend schip, na het verlaten van de rede naar Batavia te gaan, iets wat hij graag wilde maar waarvoor hij nooit toestemming kreeg. Twee schepen van zijn vloot slaagden er wel in de Chinese kust te bereiken waar zij in de Baai van Yongning zes dagen op Cauw wachtten alvorens terug te keren naar Formosa. Vanuit het hierdoor gedemoraliseerde kasteel Zeelandia liepen al snel enkele deserteurs over naar Koxinga. Zij wezen hem op het strategisch belang van de redoute Utrecht. Deze egelstelling lag tegenover Kasteel Zeelandia. In de derde week van januari 1662 viel door de grote druk van de belegeraar de redoute Utrecht. De redoute werd opgeblazen door de zich naar het kasteel terugtrekkende Nederlanders. Een stukje muur was alles wat restte. Nu zag men geen uitweg meer en op 27 januari trad Coyet in onderhandeling met Koxinga. Op 1 februari 1662 werd na een beleg van negen maanden de overgave ondertekend. De Hollanders kregen met hun schepen vrij aftocht. Zij mochten de boekhouding meenemen, maar het fort met geschut, ammunitie, koopmanswaren en geld moest worden overgeleverd. Twee weken later vertrokken de schepen naar Batavia. Frederik Coyett werd tot zondebok gemaakt voor de val van Formosa en werd uiteindelijk levensland verbannen naar Poelo Aij, één van de Banda-eilanden. Pas na tussenkomst van de stadhouder Prins Willem III kon Coyett in 1675 naar de Republiek terugkeren (zie de biografie van Coyett).

Daarmee kwam een eind aan de 37 jaar durende Hollandse aanwezigheid op Taiwan. In deze periode zijn door gezamelijke inspanning van Hollanders en Chinezen belangrijke veranderingen doorgevoerd: nieuwe gewassen waren geïntroduceerd en steden, waterwerken, polders, bruggen en wegen waren aangelegd.

Steun aan Qing

Koxinga is kort na de overgave van Kasteel Zeelandia op 23 juni 1662 overleden, mogelijk aan syfilis. Dat was op dezelfde dag dat een vloot van 12 schepen van Batavia vertrok voor een expeditie naar China. Tussen 1662 en 1665 werden drie oorlogsvloten onder admiraal Balthasar Bort naar China gezonden om de Qing-troepen bij te staan in hun strijd tegen Ming.

De eerste expeditie vertrok op 23 juni 1662 van Batavia met 12 schepen. Vier schepen raakten in een storm van de andere af zodat 8 schepen aankwamen voor de stad Xiaocheng. Diverse kuststeden werden aangevallen. Op 1 maart verliet de vloot de rede van Dinghai en vertrok naar Batavia.
In augustus 1663 bereikte een tweede vloot o.l.v. Bort de Chinese kust. Deze vloot bestond uit 17 schepen die zich verzameld hadden bij de Pescadores. De vloot voegde zich bij de vloot van de Qings voor een gezamenlijke aanval op Quemoy en Amoy. Op 13 januari 1664 kwam de vloot aan bij Tayouan. De Zhens waren niet bereid de gevangenen vrij te laten. De vloot keerde terug naar Batavia, vierschepen gingen naar Fujian om daar ruim 100 Zheng-soldaten die zich hadden overgegeven af te leveren. De vloot die bij aankomst bestond uit 10 schepen kwam op 21 maart in Batavia aan.
In juli 1664 vertrok Bort voor de derde keer richting China. De vloot voer eerst naar Kelang in het noorden van Formosa. Kelang werd weer in bezit genomen en waar nodig gerepareerd. Enkele jachten bleven hier en het grootste deel van de vloot ging naar de Chinese kust. In februari 1665 keerde de vloot weer terug in Batavia.

Amoy, waar Koxinga's oudste zoon en opvolger Zheng Jing verbleef, werd door de Nederlandse troepen voor de Qing-dynastie heroverd. De Hollanders hoopten door deze steun de vrije handel met China te bewerkstelligen. Twee gezantschappen, in 1666 en 1685 konden dit toch niet realiseren. China bleef haar havens gesloten houden voor de regelmatige handel van de VOC. In 1689 legden de Heren Zeventien zich er bij neer dat Batavia voor zijn verbindingen met China aangewezen bleef op een Chinese scheepvaartverbinding. Pas in 1727 zag de VOC zich door Europese concurrentie genoodzaakt haar koers te wijzigen.

Het laatste comptoir Kelang

Het Fort Kelang was in 1643 veroverd op de Spanjaarden, die er een kolonie hadden. Toen Koxinga Formosa geleidelijk aan geheel veroverde kon de bezetting van het fort en de burgerbevolking zich bijtijds uit de voeten maken naar Japan. Na een korte afwezigheid werd op 6 juni 1664 besloten Kelang weer in bezit te nemen als post voor de handel met China. Herman de Bitter werd er kapitein-commandant. Kelang viel toen onder het comptoir Hoksieuw in China. Het bijkantoor Kelang bleef nog tot november 1668 als comptoir bestaan. Omdat regelmatige handel met China niet van de grond kwam is besloten het fort in november 1668 te slechten en Formosa voorgoed te verlaten.

Gouverneurs

1624–1625 Martinus Sonck overleden tijdens zijn gouverneursschap
1625–1627 Gerard Frederiksz de With
1627–1629 Pieter Nuyts
1629–1636 Hans Putmans
1636–1640 Johan van der Burgh overleden tijdens zijn gouverneursschap
1640–1643 Paulus Traudenius overleden tijdens zijn gouverneursschap
1643–1644 Maximiliaen le Maire
1644–1646 François Caron
1646–1649 Pieter Anthonisz Overtwater
1649–1653 Nicolaes Verburch
1653–1656 Cornelis Caesar teruggeroepen
1656–1661 Frederick Coyett feitelijk tot 27 januari 1662
1661–1661 Hermanus Klenck van Odessa niet geëffectueerd wegens Chinese verovering van Formosa
1661–1662 Jacob Cau niet geëffectueerd wegens Chinese verovering van Formosa

De laatste twee waren wel benoemd maar konden vanwege de belegering door Koxinga Fort Zeelandia niet bereiken.

VOC herinneringen in Taiwan

Van het fort op Pehou (nu Penghu) zijn de aarden wallen en bastions nog herkenbaar in het terrein. Op het strand staat een gedenksteen in het Chinees met de tekst dat in 1622 de Nederlanders hier aan land gingen, er een fort bouwden en dat ze twee jaar later gedwongen werden het fort weer af te breken en de plaats te verlaten [1] . Ook is er in de Tianho tempel in Magong een gedenksteen, in het Chinees, te zien die er aan herinnert dat Van Warwijck door admiraal Shen Yurung weggestuurd is van de Pescadores [1].

De enige overblijfselen van Fort Zeelandia (nu Anping Fort genoemd) in de huidige stad Tainan zijn twee halfronde fragmenten op het platform aan de noordkant van het fort en een deel van de buitenste muur naast de weg voor het fort. Al direct na het vertrek van de Nederlanders werd de naam van het fort gewijzigd in An Ping. Tijdens de bezetting van Taiwan door de Qing dynastie, vanaf 1683, werd het administrative centrum verplaatst van An Ping naar de nabij gelegen stad Tainan. De rode bakstenen van het fort zijn gebruikt voor de bouw van het "Eternal Golden Castle", zo'n 1½ km zuidwaarts van Fort Zeelandia gelegen. In 1869 is het arsenaal van het fort geëxplodeerd tijdens een aanval van de Engelsen. Tijdens de Japanse bezetting zijn de Nederlandse gebouwen in het binnenste gedeelte van het fort volledig verwoest. Het verbouwde fort is gerestaureerd en wordt nu An-Ping Fort genoemd en is een toeristische bezienswaardigheid. Op het terrein is een museum aan het fort gewijd.

Aan de redoute Zeeburg herinnert een monument op de plaats waar het gestaan heeft. De naastgelegen Sicao Dazhong Tempel heeft een ossuarium waarin de botten van de bij de inval van Koxinga omgekomen Nederlandse soldaten zijn verzameld. De resten zijn in 1971 bij bouwwerkzaamheden elders in Sicao opgegraven en hier naar toe gebracht. Het is echter niet zeker of het hier botten van Europeanen betreft. Er is geen DNA-onderzoek uitgevoerd [7].

Van Fort Provintia, tegenwoordig Chi Kan Lou genoemd, zijn nog ruïnes over. Koxinga heeft van Fort Provintia zijn thuis gemaakt. Na zijn overlijden werd het een ammunitieopslagplaats en uiteindelijk werd het verlaten. Er zijn diverse tempels en scholen op de ruïnes gebouwd. De Japanners maakten er een museum van toen zij de originele poort ontdekten.
Fort Anthonio maakt nu deel uit van het San Domingo museumcomplex.
Het is mogelijk dat een deel van de fundamenten van Fort Kelang nog onder de havenloodsen aanwezig zijn.

In het dorp in Mayuan, Gukeng Township, Yunlin County, bevindt zich een 55 meter diepe waterput die in de VOC-periode gegraven zou zijn [6] . In het Lantan Reservoir in Chiayi County is bij zeer lage waterstand een waterput boven water gekomen die mogelijk ook uit de Nederlandse tijd dateert. Het Lantan Reservoir is oorspronkelijk door de Nederalnders aangelegd. Daarna is het in verval geraakt totdat de Japanners het weer herstelden om als watervoorziening voor de landbouw en de bewoners dienst te doen [5].

Bronnen

[1] Amstel, Aad van, 2011. Barbaren, rebellen en mandarijnen : De VOC in de slag met China in de Gouden Eeuw. - Amsterdam: Uitgeverij Thoeris, 2011. - 240 p., [nl]
[2] Andrade, Tonio, 2007. How Taiwan Became Chinese : Dutch, Spanish, and Han Colonization in the Seventeenth Century — bekeken op 05/09/2008
[3] Blussé, Leonard, 1989. Tribuut aan China : vier eeuwen Nederlands-Chinese betrekkingen. - Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever, 1989. - 196 p., [nl]
[4] Borao, José E., 2008. Square Fortresses in Taiwan — bekeken op 01/09/2008
[5] Charlier, Phillip, 2016. Low Water Levels Reveal Old Well: Maybe from Dutch Era Formosa. - In: Taiwan English News (31/05/2016) — bekeken op 03/09/2017
[6] Charlier, Phillip, 2016. Dutch Era Well Restored in Yunlin County. - In: Taiwan English News (26/10/2016) — bekeken op 03/09/2017
[7] Hansioux, 2016. 8 sunken Dutch ships discovered in Taijiang National Park — bekeken op 03/09/2017