Kaap de Goede Hoop

Gezicht op Kaap de Goede Hoop 1724/1726

Gezicht van Kaap der Goede Hope als men op de Rede ligt.
Prent uit "Oud en Nieuw Oost Indiën" van François Valentijn (1724).

Kaap de Goede Hoop werd al sinds 1616 regelmatig aangedaan door schepen op weg naar de Oost. Een verslag van de overlevenden van het schip Haarlem, dat in 1647 in de Tafelbaai strandde, overtuigde de Heren Zeventien van de mogelijkheden van de Kaap. In 1652 werd aan Jan van Riebeeck de opdracht gegeven om aan Kaap de Goede Hoop een verversingsstation in te richten waar de schepen verse voorraden en water konden innemen. Jan van Riebeeck kwam met drie Oost-Indiëvaarders (de Reiger, de Olifant en de Walvis) en twee jachten (de Goede Hoop en de Drommedaris) met 90 man aan bij Kaap de Goede Hoop. Er verrees een vierkant houten fort dat en in de periode 1666-1674 vervangen werd door een stenen fort met de naam "Goede Hoop". Op de uit- en thuisreis moesten de VOC-schepen daar verplicht aanleggen aan de Kaap. De Kaap was de enige permanente vestiging van de VOC die niet als handelspost fungeerde, maar uitsluitend als verversingsstation en reparatieplaats voor gehavende schepen. De Tafelbaai vormde een natuurlijke haven, ook al konden in de winter zware stormen het binnenlopen van de baai bemoeilijken. De bewindhebbers wilden door de vestiging het aantal doden als gevolg van ziekten op de schepen zoveel mogelijk terugdringen. Er werden moestuinen aangelegd en er werd een klein hospitaal ingericht, maar door de gebrekkige behuizing daarvan was het vooral aan het heilzame klimaat en het verse voedsel te danken dat zieken hier konden genezen.

Sommige VOC-dienaren werden ontslagen van hun dienst voor de Compagnie en mochten zich als zogenaamde 'vrijburgers' vestigen aan de Kaap. Ze kregen een stuk grond toegewezen om groente en fruit te verbouwen en moesten de oogst verkopen aan de schepen in de Tafelbaai tegen prijzen die de Compagnie vaststelde. Sommige vrijburgers kregen toestemming een ambacht uit te oefenen, zolang de Compagnie daar baat bij had. De vrijburgers leverden ook vers voedsel door het houden van varkens, schapen, koeien en kippen en door visvangst. Vee werd ook verkregen door ruilhandel met de Khoikhoi.

De VOC was in eerste instantie niet doelbewust uit op kolonisatie en bemoeide zich nauwelijks met de stammen die verder in het binnenland leefden. Toch groeide de vestiging al snel uit tot een soort kolonie, onder andere doordat na verloop van tijd gezinnen van de vrijburgers naar de Kaap kwamen, evenals zelfstandige particulieren. Ook werd een groot aantal slaven aangevoerd, die voor de vrijburgers moesten werken. Deze slaven werden van Madagascar, uit Mozambique en uit Azië gehaald.

Het gouvernement van de Kaap, dat zetelde in het Kasteel, was over het algemeen uit op een goede verhouding met de Khoikhoi om de handelsbetrekkingen te bevorderen. Daarom verbood de VOC de vrijburgers de Khoikhoi als slaven te gebruiken. Dit standpunt van de VOC nam echter niet weg dat er gouverneurs waren, zoals Simon van der Stel (ca 1693), die zich wel met de interne aangelegenheden van de Khoikhoi bemoeiden, met gewapende conflicten als gevolg.

Tafelbaai

De Tafelbaai was niet altijd een veilige plaats om te ankeren. In de wintermaanden kon door noordwester stormen de baai levensgevaarlijk zijn. Pas in 1742 kwamen er voorschriften. Maar daarvoor moesten wel eerst op 15 juni 1722 zes schepen (Amie, Lakenman, Zoetigheid, Schotse Lorrendraaier, Rotterdam en Standvastigheid) gelijktijdig vergaan. En op 3 juli 1728 vergingen tijdens zo'n storm de Stabroek en Middenrak. Toen vond men het toch tijd om andere geschikte havens te vinden maar echte maatregelen werden nog niet genomen. Zo kon het gebeuren dat op 21 mei 1737 maar liefst acht schepen op de thuisreis verloren gingen in de Tafelbaai (Iepenrode, Flora, Paddenburg, Buis, Duinbeek, Goudriaan, Rodenrijs, Westerwijk), een verlies van meer dan een miljoen gulden aan goederen. In 1742 werd uiteindelijk het gebruik van de Tafelbaai verboden tussen 15 mei en 15 augustus. In die periode moest gebruik worden gemaakt van Valsbaai ten oosten van de Kaap. Vanaf 1794 werd de periode waarin de Tafelbaai verboden gebied was verlengd van 10 april tot 1 september.

Commandeurs en Gouverneurs van Kaap de Goede Hoop

1652-1662 Jan Anthonisz. van Riebeeck commandeur
1662-1666 Zacharias Wagenaer (ook gediend in Japan) commandeur
1666-1668 Cornelis van Qualberg (ook gediend in Malakka) commandeur
1668-1670 Jacob van Borghorst commandeur
1670-1671 Pieter Hackius commandeur en gouverneur
1671-1672 waarnemende Raad  
1672 Albert van Breugel waarnemend commandeur
1672-1676 IJsbrand Godske(n) (ook gediend in Malabar) gouverneur
1676-1678 Johan Bax van Herenthals commandeur
1678-1679 Hendrik Crudorp waarnemend commandeur
1679-1699 Simon van der Stel commandeur, vanaf 1691 gouverneur
1699-1707 Wilhelm Adriaan van der Stel gouverneur
1707-1708 Johannes Cornelis D'Ablaing waarnemend gouverneur
1708-1711 Louis van Assenburg gouverneur
1711-1714 Willem Helot waarnemend gouverneur
1714-1724 Maurits Pasques de Chavonnes gouverneur
1724-1727 Jan de la Fontaine waarnemend gouverneur
1727-1729 Pieter Gysbert Noodt gouverneur
1729-1737 Jan de la Fontaine waarnemend gouverneur, vanaf 1730 gouverneur
1737 Adriaan van Kervel gouverneur
1737-1739 Daniel van den Hengel waarnemend gouverneur
1739-1751 Hendrik Swellengrebel gouverneur
1751-1771 Ryk Tulbagh gouverneur
1771-1785 Joachim, baron van Plettenberg waarnemend gouverneur, vanaf 1774 gouverneur
1785-1791 Cornelis Jacob van de Graaff gouverneur
1791-1792 Johan Isaac Reinus (Rhenius) waarnemend gouverneur
1792-1793 Sebastiaan Cornelis Nederburgh en Simon Hendrik Frijkenius commissarissen generaal
1793-1795 Abraham Josias Sluysken commissaris generaal
1795-1803 Engelse bezetting  
1803-1804 Jacob Abraham (Uitenhage de) Mist commissaris generaal
1803-1806 Jan Willem Janssens gouverneur
   

Vanaf 1806 is het gebied definitief in handen van de Engelsen gekomen.

Bronnen:

- Gessel, M. v., 1995 ; Ongeluckig, of droevigh verhaal van 't schip de Gouden Buys
- Begrippenlijst Nederlands-Indië