Arabië; Mocha en Aden
Mocha en Aden liggen in het huidige Jemen waar de Rode Zee in de Golf van Aden uitmondt. In de tijd dat de eerste Nederlanders daar aan kwamen vielen beide plaatsen onder het Turkse rijk. In 1635 zouden de Turken verdreven worden uit het gebied. Mocha (ook wel Mocca) is gelegen aan de ingang van de Rode Zee. Vanuit Mocha kwam de eerste koffie naar Europa en koffieplanten werden van hier uit overgebracht naar andere tropische landen. In Mocha is de eerste permanente VOC-vestiging in Arabië gesticht door Pieter van den Broecke uit Antwerpen, die enige tijd later ook een comptoir in Suratte zou oprichten.
Overzicht van de vestigingen en versterkingen
Aden — van 1614 tot 1620, comptoir. Belangrijkste producten: Arabische gom, wierook.Shihr (ook wel Shihir; nu Ash Shihr) — van 1614 tot 1616, comptoir.
Mocha (ook wel Mocca; nu Al Mukha) — van 1620 tot 1757, comptoir. Belangrijkste product: koffie. Zetel van de gouverneur. Vanaf 1623 tot 1697 geen permanente VOC aanwezigheid. Wel bezochten VOC-schepen van 1635 tot 1655 Mocha regelmatig. Viel tot 1707 onder de VOC directie Suratte.
Aankomst in Aden
Op 17 augustus 1614 bereikte Pieter van den Broecke als eerste Nederlander de stad Aden met het jacht Nassau. Hij was tijdens de thuisreis, toen de vloot van vier schepen op de uitreis op één van de Comoren, een eilandengroep tussen Madagaskar en het vaste land van Afrika, verversingen innam, door Gerard Reynst naar de Rode Zee gezonden om de handelsmogelijkheden te onderzoeken. Op 2 augustus verliet hij de vloot. Aden en vooral Mocha, dat overigens later dan Aden als handelsstad opkwam, werden gezien als het belangrijkste handelscentrum in dat gebied. Mocha was de bakermat van de koffieverbouw en koffiehandel. De Turkse gouverneur ontving hem vriendelijk op 1 september en stond aanvankelijk zelfs toe een huis te huren en vrijelijk handel te drijven. Maar onder druk van Indiase handelaren werd die toezegging aan Van den Broecke op 4 september bij nader inzien toch weer terug gedraaid. Van den Broecke had geen brief van het hof in Constantinopel bij zich had, had erg weinig lading bij zich en zijn schip leek meer een oorlogsschip dan een koopvaarder. Van den Broecke had alleen een kleine partij opium kunnen inkopen.
Een post in Shihr
Daarop lichtte hij op 10 september de ankers en vertrok naar het onafhankelijke staatje Shihr, 600 km ten oosten van Aden, waar het Van den Broecke wel lukte om handel te mogen drijven met de weinige lading die aan boord was. De vorst daar hoopte dat de handelsactiviteiten van de Hollanders het staatje voorspoed zou brengen. De vorst stelde zelfs een goed huis ter beschikking. De afzetmarkt in Shihr zou uiteindelijk echter te klein blijken te zijn zodat het hier nooit tot een permanente vestiging is gekomen. Na de verkoop van de lading bleven drie VOC-dienaren, waaronder Antoni Claasz. Visscher, in Shihr om de taal te leren terwijl de Nassau verder ging.
Na vertrek uit Shihr ging Van den Broecke naar Catsinni (Qishn). Hij werd goed onthaald door de koning maar omdat bleek dat de koning een vriend van de Portugezen was en een vijand van de Turken, leek het Van den Broecke wijzer om hier geen mensen achter te laten, hoewel dat wel toegestaan werd. Na een vriendelijk afscheid vertokken de Hollanders weer naar Bantam.
Mocha
Een jaar later zou Van den Broecke opnieuw met het schip Nassau naar Shihr gaan. Toen Van den Broecke op 8 januari 1616 weer terugkwam besloot hij onderkoopman Wouter Heute met koopwaar in Shihr achter te laten en met de twee nog in Shihr aanwezige compagniesdienaren, Antoni Visscher en Abraham Crabbe, naar Mocha te gaan. Op 15 januari ging hij voor Mocha tussen ca. 30 grote en kleine Indische, Persische en Arabische schepen voor anker. De Hollanders zorgden wel voor commotie want zij waren de eerste Europeanen die daar kwamen. Van den Broecke werd bijzonder vriendelijk door de landvoogd onthaald. Met hem sloot Van den Broecke een overeenkomst voor de belasting van de handel en al de volgende dag werden flink wat goederen voor een goede prijs verkocht. Op 6 maart kwam een karavaan van Aleppo en Suez aan met handelswaar. Met toestemming van de landvoogd werd de vlag gehesen op de logie. Om daar een comptoir te kunnen vestigen moesten zij toestemming hebben van de bassa (de pasja of onderkoning) die in Sana'a, 250 km ten noordnoordoosten van Mocha, resideerde. Op 21 maart werd Van den Broecke aan het hof ontboden. Met onderkoopman Jan Arendszoon, een trompetter en twee soldaten vertrok hij de volgende dag naar Sana'a. Ook de bassa was bijzonder vriendelijk maar kon zonder toestemming van de sultan van Turkije geen toestemming verlenen voor het vestigen van een permanent comptoir. In de tussentijd is in Mocha wel handelgedreven en na gedane zaken is Van den Broecke op 7 juli 1616 met alle andere Nederlanders na een hartelijk afscheid vertrokken naar Shihr, waar immers een comptoir was. Hoewel koning Abdullah hem zeer goede zaken aanbood heeft Van den Broecke het comptoir in Shihr toch opgeheven waarna hij via Suratte, Malabar en Ceylon naar Bantam is gegaan.
Handelsposten
Tussen 1614 en 1620 had de compagnie een handelskantoor in Aden. De VOC hoopte in Jemen specerijen te verkopen tegen contant geld. Dit geld had men nodig voor de aankoop van handelswaar in de stad Suratte. De handel werd bemoeilijkt door de bevrijdingsoorlog van de Arabische Jemenieten tegen de Turkse overheersing. De verkoop van VOC-producten was geen succes en het comptoir in Aden werd al na zes jaar opgeheven in 1620. Toch bleef de compagnie ook na 1620 schepen sturen naar Aden.
In 1620 werd de factorij in Mocha gesticht. Nadat de Samson in 1621 van Mocha was vertrokken naar Suratte heeft het schip, geheel volgens haar instructies, bij het eiland Babelmande (Perim) vijf schepen genomen en geplunderd. Willem de Milde was in Mocha achtergebleven als vertegenwoordiging van de VOC om de goederen te verkopen. De achtergebleven Hollanders werden gevangen genomen en zeer wreed behandeld [waarschijnlijk vanwege het plunderen van de vijf schepen]. In maart 1623 kwam de Heusden met koopman Visnig bij het eiland Perim in de Straat van Bab-el-Mandeb maar hij was daar niet welkom vanwege de affaire De Milde waarop het schip volgens de instructie verder voer naar Perzië waar het in juni 1623 bij Ormus aankwam. Door de conflicten met de Turkse pasja (onderkoning) en omdat het comptoir niet aan de verwachtingen van de Heren XVII voldeed, werd het comptoir in Mocha eind 1623 al weer opgeheven. Desondanks werden er op 10 april 1626 nog zeven schepen vanuit Suratte naar Mocha gezonden: de Mauritius, Oranje, Walcheren, Gouden Leeuw, Hollandia, Engelse Beer en de Goede Fortuin. De Goede Fortuin zonk bij de terugkeer naar Suratte al bij het uitlopen van de Rode Zee op 23 december 1626. Toen in 1635 de Turken verdreven waren bezochten vanaf 1638 VOC-schepen met regelmaat Mocha, maar de handel viel toch tegen en werd in 1655 weer gestaakt.
Pas in het begin van de 18e eeuw begonnen de Europeanen belangstelling te krijgen voor koffie. Tot die tijd was de afzetmarkt van de VOC voor koffie gelegen in Zuid- en Oost-Azië. De handel kwam toch niet echt goed van de grond. De Verenigde Oostindische Compagnie moest concurreren met een eeuwenoud handelsnetwerk dat het gehele gebied rond de Indische Oceaan omspande. De VOC kon, evenals hun Portugese voorgangers, geen plaats veroveren in dit netwerk omdat zij niet over de juiste contacten beschikte.
Aan het eind van de 17e eeuw werd de handel in Mocha opnieuw opgepakt. Omdat zij wisten dat de VOC schepen vanwege de moesson bij gunstige wind moesten vertrekken, konden de Arabische handelaren aanvankelijk hoge prijzen vragen. Maar toen er in Mocha een permanente vestiging kwam, kon de VOC gunstiger prijzen bedingen. In 1697 kwam die permanente vestiging en sloot de VOC een handelsverdrag met de vorst van Jemen. De factorij was tot in 1756 in bedrijf.
Opperhoofden en residenten van Mocha
Tot 1708 waren opperhoofden belast met het oppergezag van de vestiging; vanaf 1708 werd deze functie uitgeoefend door een resident. De opperhoofden hadden de rang van onderkoopman.
Opperhoofden:
1657–1659 | Justinus Weyns | |
1676–1679 | Justinus Weyns (2e periode) | |
1696–1701 | Nicolaas Welters | |
1707–1708 | Johan Josua Ketelaar |
Residenten:
1708–1710 | Christiaan van Vrijbergen | |
1710–1712 | Hendrik Willemz. van der Burgh | |
1712–1714 | Christiaan van Vrijbergen (2e periode) | |
1714–1715 | Petrus Adolphy | |
1715–1718 | Abraham Pantser | |
1718–1721 | Joan van Leeuwen | |
1721–1721 | Arnold van der Cruyce | |
1721–1721 | Dirk Meeuwisz † | |
1722–1724 | Jacobus van Steenwijk | |
1724–1729 | Johan Elias van Mylendonck | Samen met Willem van Zeyl |
1729–1729 | Johannes Groengraft | |
1730–1730 | Willem van den Berg | |
1732–1732 | Willem van den Berg (2e periode) | |
1732–1733 | Nicolaas Duyt | |
1733–1739 | Willem van den Berg (3e periode) |
Overblijfselen van deze VOC-locatie
In de oude koffiestad Mocha hebben wetenschappers in 1998 de resten gevonden van de handelspost. De muren van de factorij staan nog overeind en het gebouw is daarmee één van de weinige originele herinneringen aan de VOC in Jemen. De stad is nu vrijwel één grote ruïne, van de bloei in het verleden is weinig meer over.
Bronnen:
- Gaastra, F.S., 1991. - De geschiedenis van de VOC.
- Schilder, Günter , et al. (samenst.), 2006. - Grote
Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive
Atlas of the Dutch United East India Company : I
Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam.
- Valentijn, F., 2004. - Oud en Nieuw
oost-Indiën, deel V/A.
- VOC post in Jemen
gevonden. In: De Gelderlander, 13/03/1998
- Begrippenlijst
Nederlands-Indië