Mozambique

Overzicht van de vestigingen

Rio de la Goa (nabij Maputo), comptoir 1721-1730. Fort Lijdzaamheid (Lydsaamheid).
25°58' ZB - 32°34' OL

Inleiding

Vanaf 1603 had de VOC-vloot naast handel drijven ook tot taak om de Portugese vestigingen in Mozambique en Goa aan te vallen. Zowel in 1607 als in 1608 weerstond het Portugese fort St. Sebastian op het eilandje Ilha de Mozambique (gebouwd halverwege de 16e eeuw) een aanval van de Hollanders.
In 1686 strandde het VOC-fluitschip Stavenisse voor de kust van Terra Natal, het huidige Kwa-Zulu Natal en Transkei. Van de ruim zeventig bemanningsleden wisten zestig het vege lijf te redden. Zij waren de eerste Nederlanders die voet aan wal zetten op de Zuid-Afrikaanse oostkust. Een deel van de schipbreukelingen wist in het daaropvolgende jaar met een zelfgebouwde sloep Kaap de Goede Hoop te bereiken. De overlevenden berichtten over grote rijkdommen en naar aanleiding daarvan besloten de Heren XVII land aan te kopen om een handelspost in Rio de la Goa, het huidige Maputo, te vestigen. Eind 1689 werd voor de tweede keer de galjoot Noord naar de plek van de stranding van de Stavenisse gestuurd om de overige overlevenden op te halen en de Delagoa Baai te ontdekken. Voorts wilde men land aankopen in Terra Natal om daar later een handelspost te vestigen. Aangekomen in de Baai van Natal troffen ze daar drie overlevenden aan bij wie zich een lokale Xhosa had gevoegd. In de volgende maand werden onderhandelingen met de koning gevoerd over de landaankoop. De baai en omligggend land werd voor 20.000 gulden verkocht. Op 11 januari 1690 vertrok de Noord weer. Vijf dagen later liep het schip echter op de rotsen van Kaap St. Francis, de zuidkaap van Krombaai. Het schip sloeg lek en de ongedeerde bemanning moest het schip verlaten. Veel viel er niet meer van het schip te bergen en enkele dagen later vertrok de gehele bemanning te voet naar Kaap de Goede Hoop. Door de stranding waren ook de eigendomspapieren van het aangekochte land verloren gegaan. In 1705, toen de galjoot Postloper naar de Baai van Natal gestuurd was, kon men er ook geen aanspraak meer op maken. De koning, zoon van de koning die destijds de verkoop geregeld had, wist van niets. De Heren XVII wilden per sé een post in Natal vestigen, maar dat zou nog 15 jaar duren.

Bouw VOC-vestiging

VOC vestiging in Mozambique

Detail van een kaart uit 1721 die toegeschreven wordt aan Jacob de Bucquoij.
Het is een kopie van een kaart die schipper Jurriaan Cloppenburgh van de
hoeker Gouda in 1721 tekende.

Op 14 februari 1721 vertrokken vanuit Kaap de Goede Hoop de drie hoekers Gouda, Kaap en Zeelandia naar de Afrikaanse Oostkust, waar aan de Delagoa Baai Fort Lijdzaamheid zou worden gebouwd. De onderneming bleek echter van meet af aan gedoemd te mislukken. Er was onvoldoende voorraad aan levenmiddelen meegenomen als gevolg van een tegenvallende oogst. Een deel van het uit Nederland meegenomen timmerhout, bestemd voor de bouw van het fort, moest aan de Kaap achterblijven wegens gebrek aan scheepsruimte. Na aankomst moest er eerst met Koning Maphumbo ("Pembo") worden onderhandeld over de toestemming om aan de noordkant van de baai, dicht bij de meest geschikte ankerplaats, een nederzetting te vestigen. Uiteindelijk werd dit toegestaan onder voorwaarde dat de lokale bevolking niets zou worden aangedaan. Door de Hollandse gezaghebbers werden op vergrijpen zeer strenge straffen gezet. Helaas moest vers drinkwater van de overkant van de baai komen, uit een bron in een gebied van een Hollanders niet zo vriendelijk gezinde stam. Binnen enkele maanden stierf een groot deel van het garnizoen aan malaria en andere tropische ziekten. De eerste lading handelsgoederen werd op 7 juni 1721 met de Zeelandia naar Kaap de Goede Hoop gezonden. De lading bestond uit olifantstanden, tanden van zeekoeien, rijst en bijenwas. Het verwachte goud zat er niet bij en zou ook later niet worden gevonden. Er moest met spoed materiaal en versterking naar Rio de la Goa gezonden worden. Omdat de Zeelandia onvoldoende capaciteit had werd de Uno, een fregat die op weg naar Batavia juist in Kaap de Goede Hoop lag, tevens ingezet voor dit transport. De Hoge Regering was later zeer ontstemd over dit besluit. Eind 1721 berichtte de gouverneur van Kaap de Goede Hoop, De Chavonnes, na hierover zelf bericht te zijn door het opperhoofd Swertner en zijn plaatsvervanger Lappenburg, aan Gouverneur-Generaal Zwaardecroon dat het vestigen van een post aan Rio de la Goa niet winstgevend zou zijn. Het aantal malaria-slachtoffers was eind februari 1722 verder gestegen tot 50, waaronder opperhoofd Swertner en zijn assistent Lappenburg. De Fransman Jean Michel werd opperhoofd en Van de Capelle zijn assitent, die overigens al het administratieve wek moest doen omdat Michel geen nederlands sprak. Zwaardecroon was het eens met het oordeel van De Chavonnes over de post aan Rio de la Goa. De Heren XVII meenden echter dat De Chavonnes de onderneming opzettelijk wilde laten mislukken. De post moest verder uitgebouwd worden en er moest wel degelijk een expeditie worden uitgerust om het binnenland en de natuurlijke rijkdommen te verkennen. Voor dat doel werden zelfs 10.000 pond kralen en 1200 tinnen lepels uit Nederland gestuurd.

Overval door zeerovers

Op 11 april 1722 lagen er plotseling twee grote en twee kleine schepen in de Delagoa Baai. In de volgende dagen peilden de kleine schepen voortdurend de diepte en verlegden de grote schepen zich stroomopwaarts. Op 17 april werd de Engelse koningsvlag gehesen waarop men begon te vermoeden dat de schepen hulp en assistentie zochten. Een dag later kwam één van de kleine schepen langszij de hoeker "Kaap", die op de rivier bij het fort voor anker lag, en vroeg om een loods. Dit vertrouwde men op dit late uur op de dag niet en wees het verzoek af. Het schip voer weer weg. De volgende dag, 19 april, kwamen alle vier de schepen de rivier op met geopende geschutspoorten. De "Kaap" werd ter bescherming voor het fort gelegd. Nadat de vijandelijke schepen voor anker waren gegaan vuurden zij direct schoten af op de "Kaap". Men vuurde ogenblikkelijk terug. Vanaf het fort moest dat met provisorisch opgestelde kanonnen zonder affuit. Omdat men zich niet adequaat kon verdedigen, werden enkele mannen naar de schepen gestuurd om te vragen wat zij wilden. Alle mannen werden direct gevangen genomen. De schipper van de "Kaap", Kleijnhenst, verzocht Michel de wimpel te mogen strijken om zich over te geven. Dit gebeurde en een schot met een losse flodder werd afgeschoten als teken van overgave. Maar het vuren van het vijandelijke schip bleef doorgaan, waarop ook Michel bleef doorvuren. Pas toen om vijf uur het grootste schip zich in de strijd mengde, gaf Michel zich over aan de zeerovers. Het fort en de "Kaap" werden ingenomen en het personeel ontwapend. De aanwezige inlanders moesten vertrekken. Michel moest aan boord komen van het grootste piratenschip, de Victory. De Victory was een van oorsprong Hollands oorlogsschip, de Gelderland uit 1711, verkocht in 1717 aan de Portugezen; de zeerovers hadden het in 1721 buitgemaakt nabij Mauritius. Assistent Jacob de Bucquoi begeleidde Michel toen hij aan boord van de Victory ging. Zij werden er goed behandeld. Het bleek dat de zeerovers niet bekend waren met de VOC-vestiging en dat zij alleen maar naar de baai kwamen om de schepen te kalefateren en verse voorraden in te nemen. De buitgemaakte goederen kwamen de zeerovers natuurlijk wel goed uit. Na enkele dagen mocht De Bucquoi weer naar het fort, maar Michel bleef als gijzelaar op de Victory.
In het fort was de situatie aanmerkelijk slechter. De zeerovers gedroegen zich, mede onder invloed van drank, zeer gewelddadig. Een groep van 22 VOC-dienaren, waaronder Van de Capelle, besloot te vluchten en hield zich tot het vertrek van de zeerovers schuil bij stamhoofd Mateke. Toen deze groep geen tegenaanval bleek in te zetten, gingen de zeerovers de schepen kalefateren en voorraden inslaan. De pakhuizen werden geplunderd en het goed bruikbare hout werd van de gebouwen van het fort gesloopt.
Op 24 juni 1722 sloten 18 VOC-dienaren zich aan bij de zeerovers die inmiddels klaar lagen voor vertrek. Zij moesten vanwege windstilte enkele dagen wachten, maar op 28 juni vertrokken de zeerovers. De "Kaap" werd door hen gebruikt als verkenner bij het uitzeilen vanwege de vele ondiepten in de baai. Het schip zou later teruggestuurd worden. De schepen hadden acht dagen nodig om de zandbanken in de Delagoa Baai te passeren. Eenmaal buitengaats werden de schepen getroffen door een zware storm. Eén van de kleine schepen verging en de "Victory" liep averij op. De "Kaap" kon daarom niet worden teruggestuurd, maar piratenleider Taylor beloofde het eerstvolgende schip dat werd buitgemaakt aan de Nederlanders te geven.

Wederopbouw

Pas op 9 mei 1723 ging er voor het eerst weer een schip van Kaap de Goede Hoop naar Rio de la Goa. Het fregat "Schoteroog" kwam 18 dagen later bij het nog steeds in slechte toestand verkerende fort en pas toen vernam men van de overval. De 51 overgebleven mannen bleken in twee rivaliserende kampen te zijn verdeeld; de groep van Jean Michel met de mannen die in het fort waren achtergebleven, en de groep van Jan van de Capelle met de mannen die gevlucht waren naar Mateke. Daardoor ontbood schipper Verschouw van de "Schoteroog" eerst Michel op het schip. Hij kwam met een lijst van twaalf aanklachten tegen Jan van de Capelle. Vervolgens werd Van de Capelle ontboden. Hij ontkende de beschuldigingen tegen hem en beschuldigde op zijn beurt Michel. De Brede Raad op de "Schoteroog" oordeelde dat Van de Capelle uit zijn functie ontheven werd en naar Kaap de Goede Hoop gezonden werd om zich voor de gouverneur te verantwoorden. In Kaap de Goede Hoop wist Van de Capelle zich goed verdedigen en tijdens een vergadering op 7 september 1723 werd hij in ere hersteld. Michel daarentegen werd lafhartigheid verweten. Michel kreeg vervolgens strakke richtlijnen om het fort te versterken, het gezag te herstellen en de mogelijkheden van verbouw van indigo, tabak, graan en suikerriet te onderzoeken.
In augustus 1723 werd een niet-geslaagde expeditie naar de IJzerbergen uitgevoerd. Toen overlevenden van verkenners die waren overvallen door een groep negers terugkwamen bij de rest van de expeditie, werd besloten terug te keren naar Rio de la Goa.
Vanaf eind 1723 werd de verbinding tussen Kaap de Goede Hoop en Rio de la Goa met de hoeker Zeepost uitgevoerd.
Jean Michel verzocht de gouverneur van de Kaap om ontslagen te worden. Op 18 mei 1724 vertrok de gerehabiliteerde Jan van de Capelle naar Rio de la Goa om Michel als opperhoofd af te lossen. Op 27 juni 1725 vertrok een grote expeditieonder leiding van François de Cuijper naar het binnenland om te kijken of er goud en bruikbare handelsproducten te vinden was. Ook deze expeditie leverde niet de handelsmogelijkheden op waarop men uit was.
In het voorjaar van 1725 werd Jan de Koning tot opperhoofd benoemd. Hij arriveerde op 15 mei 1726 met 100 man om de bezetting van het fort te versterken. Jan de Koning gaf het fort waarschijnlijk de naam "Lijdsaamheijd". Deze naam werd de volgende jaren algemeen gebruikt. Op 8 januari 1727 overleed Jan de Koning aan de malaria en werd opgevolgd door Jan van de Capelle, die aan een tweede termijn als opperhoofd van Rio de la Goa begon.
In 1727 werd de handel bemoeilijkt door stammenoorlogen. Bovendien eiste de malaria weer een hoge tol. Vanwege de erbarmelijke omstandigheden in het fort deserteerden in het najaar van 1727 16 VOC-soldaten. Zij wilden proberen met een Portugees schip weg te komen. De kaptein weigerde hen echter mee te nemen waarop de groep verder moest trekken.
Ook 1728 was een slecht jaar. In augustus 1728 werd een muiterij in het fort verijdeld. Maar liefst éénderde van het garnizoen (62 man) werd in de boeien geslagen. In maart 1729 werd in Rio de la Goa tegen 39 van hen de doodstraf uitgesproken en later voltrokken. Slechts 18 man mochten hun leven behouden; vijf mannen waren al in gevangenschap gestorven.

Sluiting van de vestiging

Op 18 maart 1729 werd door de Heren XVII besloten de handelspost in Rio de la Goa op te heffen. In zes jaar had de VOC bijna 200.000 gulden aan de post uitgegeven en had het slechts 20.000 gulden opgeleverd. Er waren bovendien geen tekenen dat deze situatie zou verbeteren. De gouverneur van de Kaap mocht de sluiting nog wel voor onbepaalde tijd uitstellen als de goudvelden alsnog gevonden werden. Maar daar was geen sprake van omdat de stammenoorlogen weer waren opgelaaid.
Op 11 juni 1730 nam gouverneur De la Fontaine van Kaap de Goede Hoop het besluit Rio de la Goa definitief te sluiten. Voor het verlaten van het fort werd eerst in september de kruitkelder gesloopt en later de overige gebouwen afgebroken. Op 19 november werd begonnen de borstwering af te breken. Alle kostbare bouwmaterialen werden naar de Kaap meegenomen. Bovendien wilde men niet dat het materiaal gebruikt zou worden door anderen. Op 27 december 1730 verlieten de hoekers Zeepost en Snuffelaar en de brigantijn Fijenoord met alle manschappen, bouwmaterialen en overgebleven handelswaar de Delagoa Baai.

Opperhoofden van Rio de la Goa

03/1721 - 05/1721 Willem van Taak
05/1721 - 1722 Casparus Swertner
1722 - mei 1724 Jean Michel
juni 1724 - 1726 Jan van de Capelle
1726 - 08/01/1727 Jan de Koning (overleden aan malaria)
08/01/1727 - 27/12/1730 Jan van de Capelle (2e termijn)

Bronnen

[1] Brommer, A.B., 2009. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : V Afrika / Africa. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior et.al., 2009. - ca 420 p., [nl, en]
[2] Paesie, Ruud, 1999. Het VOC-schip Ravesteyn : de laatste reis van een Zeeuwse Oostindiëvaarder. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1999. - 205 p., [nl]