De reparatiewerf op Onrust en Kuiper

In de Baai van Batavia en voor de kust van West-Java liggen vele kleine eilanden, de zgn. Duizend Eilanden. Duizend is iets overdreven; in werkelijkheid zijn het ongeveer 150 eilandjes en zandplaten. Tot de belangrijkste van deze eilanden in de Baai van Batavia behoorden de eilanden Onrust (nu Pulau Kapal), Kuiper (nu Pulau Cipir) en Purmerend (nu Pulau Bidadari) en Edam (ten noorden van Batavia, nu Pulau Damar). Op het grootste, Onrust, vestigde de Verenigde Oostindische Compagnie een onderhoud- en reparatiewerf om haar schepen na een lange zeereis te kunnen herstellen en weer gereed te maken voor de volgende reis.

Reparatiewerf

In 1614 schreef Jan Pieterszn Coen, hij was toen net tot Directeur-Generaal benoemd, in een brief dd 10 november 1614 aan de Heren XVII dat bij de eilanden van Jakatra alle schepen verdubbeld zijn[3] ; er vond daar toen dus al onderhoud aan de schepen plaats. In 1615 kreeg de Verenigde Oostindische Compagnie van de koning van Jakatra toestemming om op het eiland Onrust een reparatiewerf op te zetten. Jakatra, het latere Batavia, behoorde op dat moment nog bij het koninkrijk Bantam.

Een werf voor de grote retourschepen kon niet in Batavia zelf worden gevestigd omdat de stad vanwege ondiepten en aanslibbing niet bereikbaar was voor de diep stekende schepen. Door latere massale ontbossing ten gevolge van de aanleg van suikerplantages op Java (na het verlies van Formosa in 1662 raakte de VOC een belangrijk productiegebied van suiker kwijt) trad enorme erosie op en verzandde de Baai van Batavia nog sneller. Batavia werd steeds slechter bereikbaar. Het werd noodzakelijk havenhoofden aan te leggen die in latere jaren steeds verder verlengd werden zodat er een kanaal van zee naar de stad door de ondiepten voor de stad ontstond. Voor deze havenhoofden was de rede van Batavia waar de schepen voor anker lagen.

In 1618 was de werf op Onrust al in vol bedrijf. Nadat Jan Pietersz. Coen Jakatra in 1619 op de koning van Bantam veroverd had en er een rendez-vous onder de naam Batavia van maakte, werd de bestemming van Onrust definitief onderhoud- en reparatiewerf. Gedurende de lange zeereis van Patria naar Indië hadden de schepen flink te lijden. Op Onrust werden ze hersteld, van aangroei op de scheepsromp ontdaan en vaak van een nieuwe dubbeling voorzien. Op Onrust kon het onderwaterschip van de schepen opnieuw gebreeuwd worden om de huid weer waterdicht te maken. Hiervoor moesten de schepen op hun zij getrokken worden zodat het onderwaterschip boven water kwam. Dit wordt kielen of krengen genoemd. Hiervoor werden kiellichters gebruikt. Dat waren omgebouwde afgedankte schepen. Later, in 1683, werden aan land grote hijskranen gebouwd om de kabels aan vast te maken[1].

Reparaties waarbij het schip niet gekield hoefde te worden werden meestal verderop op de rede van Batavia uitgevoerd. Een zgn. onderlegger deed dienst als slaapschip van het personeel dat werkte op de op de rede voor anker liggende schepen zodat zij niet iedere keer naar Onrust of Batavia gebracht hoefden te worden. In Batavia was ook een kleine Equipagewerf aan de rivier Ciliwung, tegenover het kasteel, waar kleine schepen konden worden gebouwd en onderhouden. Alle werkzaamheden, ook op Onrust, Kuiper en Purmerend en de onderlegger op de rede, stonden onder toezicht van de Equipagemeester in Batavia en werden uitgevoerd door timmerlieden van de Equipagewerf.

Gereedschap en klein materiaal voor de reparaties kwamen uit Nederland. Aanvankelijk moest ook het hout uit Europa komen omdat vanwege de slechte verhouding met de sultans op Java daar geen hout kon worden betrokken. Nadat vrede met Mataram gesloten was kon het hout dat voor de reparaties nodig was van de noordkust van Java gehaald worden. Het hout werd in planken gezaagd op de houtmolens van Demak en Japara [1] . Van de westkust van Sumatra kwam harpuis, gebruikt om de naden in de scheepshuid te dichten.

Het eiland Onrust, Vingboons 1665-1668

De reparatiewerf Onrust, toegeschreven aan Vingboons, 1665-1668

Omdat de kust voor Batavia meer en meer verzandde, werden op Onrust ook pakhuizen gebouwd. De goederen hoefden dan niet langer op kleinere schepen overgeladen te worden om naar de pakhuizen in Batavia getransporteerd te worden. In 1659 is er een eerste, houten, pakhuis voor de opslag van 2000 last rijst gebouwd[7]. Al in 1664 bleek de opslagruimte te klein en was uitbreiding gewenst[7] maar vanwege de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) werd nieuwbouw uitgesteld. Pas in 1685 werd op Onrust een nieuw pakhuis voor rijst gebouwd, in 1689 op Kuiper een pakhuis voor scheepsmateriaal, op Onrust gevolgd in 1691 door een pakhuis voor sappan- en verfhout en munitie[8] en een salpeterpakhuis op Onrust in 1692[1]. De eerste windzaagmolen op Onrust werd in 1691 vernieuwd en een tweede gebouwd[8].

In 1726 wordt op Onrust een loods voor de masten uit Malakka gebouwd[8] . In 1729 wordt opdracht gegeven om de kerk op Onrust in steen te vernieuwen[12]. In 1735 is voor provisorische opslag van koffie een houten loods gerepareerd (zie ook bij Kuiper)[12].

Onrust was dus een volledig uitgeruste scheepswerf, compleet met zaagmolens, tuighuis, pakhuizen, verblijfplaatsen voor het personeel, een kerkje met kerkhof (1691[8]) en enige tijd was er zelfs een hospitaal [2].

Kuiper

Ook bij het tegenover Onrust liggende eilandje Kuiper konden de kleinere schepen worden gekield en gekalefaat, maar daar lag de nadruk toch meer op de opslag van goederen. Het personeel dat op Kuiper werkzaam was viel onder de Baas van Onrust. Op Kuiper werd niet gewoond; het personeel woonde in kazernes op Onrust. 's Nachts waren er twee bewakers met honden.

Op Kuiper werden in 1675 een zaagmolen en opslagplaatsen gebouwd voor het materiaal dat tijdelijk van de schepen die gekield werden werd gehaald. Toen de zaagmolen op Kuiper het werk niet meer aankon, werd een tweede windzaagmolen op Onrust gebouwd. In 1691 gevolgd door nog één zodat er op Onrust twee zaagmolens stonden [1] . In 1719 werd de eerste zaagmolen, die een halve eeuw oud was, grondig vernieuwd[9].

In 1689 kwam een pakhuis voor scheepsmateriale gereed op Kuiper[8] . Door te grote koffieaanvoer is het in 1735 noodzakelijk op het eiland Kuiper twee pakhuizen te herstellen, twee te herbouwen en één nieuw te bouwen; kosten 14.000 rsd, toekomstige capaciteit 4.000.000 lb [12]. In 1740 zijn twee pakhuizen op Kuiper voltooid[13].

Edam

Op het verst weg van Batavia gelegen eiland Edam bouwde gouverneur-genraal Johannes Camphuys (1684-1691) in 1685 een buitenhuis. Camphuys was drie periodes opperhoofd van Deshima geweest en had grote belangstelling voor de Japanse cultuur. Rondom zijn buitenplaats had hij een grote stijltuin met een Japans paviljoen laten aanleggen. Op 19 augustus 1689 werd het hele eiland door de Raad van Indië aan Camphuys geschonken. Ook drie andere eilandjes werden op dat moment aan belangrijke dienaren van de Compagnie geschonken. Mogelijk dat er toen al een lijnbaan was omdat de gebouwen die op latere kaarten een bestemming voor de lijnbaan hadden in 1689 ook al ingetekend waren op de overdrachts acte. In 1705 werden op Edam pakhuizen, een smederij en andere werkplaatsen ingericht en er kwam in 1706 een windzaagmolen[9] die tot 1750/1760 in gebruik is geweest [1]. Toen Johannes Camphuys in 1709 repatriëerde kwam het eiland weer terug in handen van de Verenigde Oostindische Compagnie. In ieder geval was de lijnbaan in 1712 in gebruik maar dus mogelijk al eerder. Edam werd (met name in de tweede helft van de 18e eeuw) gebruikt als verbanningsoord en strafkamp; vooral gedetineerden werkten op de lijnbaan. Op een plattegrond uit ca 1780 is een "banditen huijs" ingetekend.

Purmerend

Niet behorend tot de reparatiewerf maar toch vermeldenswaardig is het eiland Purmerend (nu Pulau Bidadari) dat ten zuidoosten van Onrust in de baai van Batavia lag. Op het eiland Purmerend werd in 1679 de leprozorie gevestigd, die tot 1795 in gebruik was.

Fortificatie

Het eiland Onrust in 1690

De reparatiewerf Onrust in ca 1685.
Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam (II-3d).

De werf was in de eerste jaren vrij eenvoudig omdat er nog niet veel bedrijvigheid was. Bij calamiteiten en dreigingen werd het eiland ontruimd omdat het nog niet versterkt was. Dat gebeurde in 1618 toen de koning van Bantam samen met de Engelsen probeerde te verhinderen dat J.P. Coen Jakatra veroverde, en in 1628 en 1629 toen Mataram tot twee keer toe tevergeefs Batavia probeerde in te nemen[1]. Door het toenemende belang van de werf en toen in 1656 de oorlog met Bantam verhevigde, werd het van belang geacht dat Onrust verdedigd kon worden. In 1656 werd het eerste stenen fortje gebouwd, een vierkant gebouw met diagonaal twee hoekbastions[4]. Het was ontworpen door landmeter Johannes Listingh. In de afbeelding uit ca 1685 is dit oude fort nog aanwezig binnen de geplande muren van een groter fort. In 1664 was al sprake van een tweede kruittoren maar in 1666 was die nog niet gerealiseerd[7]. Vanaf 1671 werd het hele zuidelijke deel van het eiland afgeschermd door een verdedigingswal met aan de noordkant in het midden een groot bastion met kruittoren en ook aan de beide zee-einden een bastion. De bouw van dit onregelmatige vijfhoekige fort duurde lang. Men begon met het grote bastion dat in 1674 werd opgeleverd. Daarna lag het werk stil totdat het in 1679 vanwege de toegenomen spanningen met Bantam verstandig leek om de vestingmuur te sluiten met een houten pallisade. De kruittoren werd in 1685 gebouwd. Van 1689 tot 1691 werden de eveneens houten zuidwest- en zuidoostbastions gebouwd[1]. Een kruitkelder is in 1691 in een punt aangelegd[8], het oude fortje was inmiddels helemaal vervallen.

Organisatie

Op Onrust berustte het toezicht bij de zgn. Baas van Onrust. Deze Baas Timmerman had sinds 1769 de rang van opperkoopman toen Bastiaen Durant werd bevorderd in die rang tegen het vorstelijke salaris van ƒ120 [Middelburgse Courant 15/03/1770]. Ondanks zijn hoge salaris kon de Baas met zwarte handel behoorlijk wat geld bijverdienen hoewel hij jaarlijks een eed moest afgeleggen[5]. Iedereen wist dat dat eigenlijk niets voorstelde. Bijzonder lucratief waren scheepsreparaties buiten de Compagnie om maar wel met gebruikmaking van VOC-personeel, middelen en materialen. Maar niet alleen de Baas wist zich op zo'n manier te verrijken. Ook de administrateurs konden er wat van. De pakhuizen op Kuiper stonden ook onder hun toezicht zodat er makkelijk iets van de wagen kon vallen in hun voordeel. Op de werf werkten ambachtslieden (timmermannen, zeilmakers, smeden, kuipers enz.), slaven en tewerkgestelden. Onrust was ook een soort strafkolonie.

De Equipagemeester in Batavia was in 1693 verantwoordelijk voor de timmerwerf in Batavia, het prauwenhuis, de onderlegger op de rede en de reparatiewerf op Onrust. Voor de geïnteresseerden: Van Dam geeft een uitgereide lijst functies en aantallen van het personeel op Onrust [5, p197].

Er waren twee bedrijfsvaartuigen op Onrust: de grote boot genaamd Onrust diende voor het regelmatige transport tussen Batavia en Onrust, o.a. om water en voedsel te halen. Verder was er nog een kleine sloep die gebruikt werd door de Baas als hij ergens over water naar toe moest.

Leven en werken op Onrust

Het eiland Onrust ca 1760

Het eiland Onrust vanuit het noordoosten in 1760

Het was een hard leven op Onrust voor weinig geld. Op 7 augustus 1723 kwamen de timmerlieden korte tijd in opstand[10]. Met vier compagnieën soldaten werd een eind gemaakt aan de opstand en de leiders werden naar Batavia overgebracht.

Batavia werd ooit gezien als een mooie en gezonde stad. Maar dat veranderde plotseling toen de malaria-epidemie uitbrak in 1733. In 1733 is ook het eiland Onrust en twee jaar later ook Edam, waar zelfs in 1734 nog een herstellingsoord voor zieken was ingericht, getroffen door de malaria-epidemie die de stad Batavia teisterde. Van 1734 tot 1736 zijn 34 scheepstimmerlieden in Batavia, op Onrust en op Edam overleden[2]. Ook na de epidemie van 1733/1738 bleef de malaria aanwezig en werden de eilanden als ongezond beschouwd.

Er werden contracten met het personeel afgesloten voor een periode van vijf jaar. Dat was voor velen te lang omdat ze niet eerder terug naar Patria mochten. Bovendien hield de VOC zich niet altijd aan de periode van vijf jaar en werd het vaak langer. In 1780 verzochten de scheepstimmerlieden de regering in Batavia om voor hen eenzelfde regeling te treffen als voor het scheepsvolk dat wel mocht repatriëren als ze dat wilde. Inmiddels was de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) uitgebroken en werd het verzoek niet gehonoreerd.

In 1775 werkten 2000 mensen op Onrust: 200 Europeanen, veel Chinese ambachtslieden, ongeveer 600 slaven (in 1757 waren dat er 225), een aantal gestrafte zeelieden en werklieden die dagelijks van Batavia naar Onrust werden gebracht[2]. Twee keer per jaar mochten zij drie dagen naar Batavia waar de bloemetjes werden buiten gezet en zij hun loon weer snel kwijt raakten[2].

Vanaf 1699 werden de overledenen van Onrust op het eilandje Kerkhof (voorheen Engels Onrust, waar de Engelsen voor de stichting van Batavia een werf hadden, nu Pulau Kelor) begraven[1].

Het einde

In december 1795, na de Franse inval, werd besloten om Onrust op te breken om te voorkomen dat het in Engelse handen kwam. De Hoge Regering wilde de bezittingen niet aan Engeland overdragen. Wat precies is gesloopt is niet bekend maar een deel van de gebouwen bleef intact. In 1800 werden alle overige gebouwen op Onrust, Edam en de overige eilanden door een Engels eskader van 200 man vernield. Na de Vrede van Amiens tussen Frankrijk en Engeland in 1802 werd weer begonnen Onrust opnieuw op te bouwen tot in 1806 de oorlog opnieuw uitbrak. In 1806 werd Onrust opnieuw door de Engelsen verwoest. Toen in 1816 in Nederlandse gezag hersteld was werd besloten Onrust opnieuw in gebruik te nemen, nu voor de marine. De werf werd tussen 1823 en 1825 door Van der Capellen hersteld en er werd een marine établissement gevestigd met vanaf 1856 een drijvend droogdok. Soerabaja werd als établissement echter steeds belangrijker en toen het havengebied Tanjung Priok ten oosten van Batavia in gebruik werd genomen verloor Onrust zijn betekenis als scheepswerf[6]. In 1886 werd het marine etablissement en het fort op Onrust verlaten en het verval sloeg toe. In 1911 zijn Onrust en Kuiper nog heringericht als quarantaine station voor haji die op bedevaart waren geweest naar Mekka. In de jaren 1930 is ook dat opgeheven. In 1933 heeft het eiland nog dienst gedaan als kamp waar de muiters van de kruiser De Zeven Provinciën, die van 4 tot 10 februari 1933 het schip gekaapt hadden, gevangen werden gezet. Het eiland is daarna inbruikt geweest bij Nederlanders, Japanners en Indonesiërs als interneringskamp.

Bazen op Onrust

1749–1750 Jacob van Overbeek †, overleden
1750–1753 Ary Hendriks Hanegraaf
1753–1756 Gerrit Ploeg
1756–1757 Joseph Driessen †
1757–1765 Bastiaan Sluyter
1765–1773 Bastiaen Durant
1773–1785 Daniel Kreygsman
1785–1787 Christiaan Mossel
1787–1789 Piet Bakker
1789–1797 Willem Hoestemark
1797–1802 Johan Gotlieb Wolfarth
1804–1805 Jan Kraan
1805 Jan Hendrik Hooreman
1805–1807 Jan Dessouvagie

Wat nog herinnert aan de VOC op Onrust

Onrust is tegenwoordig een archeologisch themapark, Taman Arkeologi Onrust.Het doktershuis van het 20e eeuwse quarantainestation is gerestaureerd en er is een museum in gevestigd. Zoals gezegd is vrijwel alles uit de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie gesloopt. Diverse graven zijn behouden gebleven waaronder vier 18e eeuwse grafstenen op de begraafplaats (Cornelis Willemse Vogel overleden op 11 december 1738, de dochter van Baas Bastiaen Duran Anna Adriana Duran overleden op 19 september 1772, de vrouw van Baas Cornelis van der Walck Johanna Kalf overleden in 1719 en Maria van de Velde overleden op 19 november 1721 of 1724). Er is archeologisch onderzoek gedaan waarbij delen van de fortificatie uit de VOC-tijd zijn opgegraven en de fundamenten van twee houtzaagmolens en de waterkelder zijn blootgelegd. De resten van de quarantainebaraken van de haji van 1911 zijn nog goed herkenbaar.

Bronnen

[1] Bonke, Hans, 2002. Het eiland Onrust. - In: Hollanders uit en thuis : Archeologie, geschiedenis en bouwhistorie gedurende de VOC-tijd in de Oost, de West en thuis : Cultuurhistorie van de Nederlandse expansie, p. 45-60.. - 2002.
[2] Brug, P.H. van der, 1994. Malaria en malaise : de VOC in Batavia in de achttiende eeuw. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1994. - 256 p., [nl]
[3] Colenbrander, H.T. (red.), 1919. Jan Pietersz. Coen : Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië. Eerste deel. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1919. - 854 pp., [nl]
[4] Dam, Pieter van, 1939. Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie, Tweede boek, deel III. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1939. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 83) - 643 p., [nl]
[5] Dam, Pieter van, 1943. Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie, Derde boek. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1943. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 87) - 613 p., [nl]
[6] Encyclopaedie, [s.a.]. Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië : Derde deel: N-Soek. - 's Gravenhage: Martinus Nijhoff, [s.a.]. - 647 pp., [nl]
[7] RGP-GS125, 1968. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel III: 1655-1674. - Den Haag: Martinus Nijhoff, 1968. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën ; Grote Serie, nr. 125) - 1007 p., [nl]
[8] RGP-GS150, 1975. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel V: 1686-1697. - Den Haag: Martinus Nijhoff, 1975. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën ; Grote Serie, nr. 150) - 927 p., [nl]
[9] RGP-GS159, 1976. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel VI : 1698-1713. - Den Haag: Martinus Nijhoff, 1976. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie, Nr. 159) - 1000 p., [nl]
[10] RGP-GS164, 1979. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel VII: 1713-1725. - Den Haag: Martinus Nijhoff, 1979. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën ; Grote Serie, nr. 164) - 837 p., [nl]
[11] RGP-GS193, 1985. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel VIII: 1725-1729. - Den Haag: Martinus Nijhoff, 1985. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën ; Grote Serie, nr. 193) - 275 p., [nl]
[12] RGP-GS205, 1988. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel IX: 1729-1737. - Den Haag: Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, 1988. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën ; Grote Serie, nr. 205) - 895 p., [nl]
[13] RGP-GS250, 2004. Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heeren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie : Deel X: 1737-1743. - Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2004. (Rijks Geschiedkundige Publicatiën ; Grote Serie, nr. 250) - 1159 p., [nl]
[14] Schaap, Dick, 2002. Onrust : het Nederlandse Duivelseiland. - Utrecht: A.W. Bruna Uitgevers B.V., 2002. - 250 p., [nl]
[15] Valentijn, François, 2003. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel IV/A. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2003. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]