Sumatra's Westkust

Overzicht van de vestigingen

Padang. Comptoir vanaf 1659; hoofdcomptoir en commandement vanaf 1668. Fort. Producten: peper, zout, kamfer, benzoë-hars (reukwaar)
Priaman. Comptoir vanaf 1671. Fort (ca 1684).
Airhaji. Comptoir. Producten: peper en goud.
Barus (of Baros). Comptoir. Fort. Producten: kamfer en harpuis (combinatie van hars en vet, dat tegen de onderkant van schepen werd gesmeerd)
Airbangis. Comptoir. Producten: peper, kokosnoot en kokosolie.
Indrapura. Comptoir vanaf 1659. Product: peper.
Pulu Tjinkuk (of Poeloe Tjinko, nu Pulau Cingkuak): eiland, comptoir met de aanwezigheid van een opperkoopman. Product: peper.
Banda Aceh (of Atjeh). Comptoir vanaf 1607. Product: peper. Verder een belangrijke handelsplaats.

Inleiding

SumatraHet VOC-gebied Sumatra's Westkust was maar moeilijk winstgevend te krijgen. De exploitatiekosten van de eigen goudwinning bleken iedere keer weer hoger dan de opbrengsten. De omvang van de peperhandel fluctueerde voortdurend. Dit kwam o.a. doordat er ook peper in Europa werd aangevoerd vanuit andere gebieden en omdat kooplieden buiten het VOC-monopolie om toch ook op de lange westkust van Sumatra actief waren. Nadat de Engelse East India Company in 1684 uit Bantam verdreven was openden zij een nieuw kantoor in Benkoelen, net ten zuiden van het VOC-gebied.
Met het eiland Nias had de VOC contracten afgesloten in ruil voor steun tegen Atjeh. Van Nias kwamen kokosnoten en in ruil voor goud slaven.
Tijdens de Vierde Engelse Oorlog werden in 1781 Padang en de overige vestigingen op Sumatra's Westkust zonder tegenstand ingenomen door de Engelsen. In 1784 werden deze bezittingen weer teruggegeven. De VOC had het weer voor het zeggen tot de volgende bezetting door de Engelsen in 1795.

Atjeh

Ook Achin, Achem, Atchim; tegenwoordig Banda Aceh. De stad Atjeh was het centrum van een groot rijk met dezelfde naam, dat zich uitstrekte tot in Thailand. In Atjeh bevond zich het paleis van de sultan. De sultans profiteerden van de natuurlijke haven van de stad; als er schepen uit verschillende streken in de haven voor anker lagen, schroefde de sultan de prijs van de peper, het belangrijkste produkt van Atjeh, flink op. Vanaf 1607 bezat de compagnie een handelskantoor in Atjeh. Het kantoor diende met name als opslagplaats voor peper en tin. De peper werd verbouwd in het noorden van Sumatra, het tin was afkomstig uit de mijnen van Perak, een plaats op de westkust van Maleisië, dat toen deel uitmaakte van het rijk Atjeh. Atjeh was van oudsher een belangrijke handelsplaats, vanwaar diamanten, goud, peper en tin verscheept werden. In het eerste decennium van de 17de eeuw beheerste de compagnie de peperhandel in Atjeh. De VOC betaalde de peper met stoffen uit India, ivoor en rijst. Al snel verloor de VOC echter haar greep op de peperhandel, omdat zij haar katoen duurder wilde verkopen dan Indiase handelaren. De verstandhouding werd zelfs zo slecht, dat de sultan van Atjeh zijn onderdanen verbood peper aan de compagnie te verkopen. Pas aan het einde van de 17de eeuw werd de handel in Atjeh winstgevender omdat de sultan toen de VOC het monopolie op de peper verleende. Al voor de oprichting van de VOC in 1602 hadden Nederlanders contact gelegd met de sultan van Atjeh. Deze eerste ontmoetingen verliepen alles behalve vreedzaam. Toen de sultan echter genoeg had van de Portugese aanwezigheid, werd de band met de compagnie beter. Hij zond in 1602 zelfs twee gezanten naar de Republiek, om meer te weten te komen over de politieke gesteldheid van de Nederlanden. Dit waren de eerste Indonesiërs die de Nederlanden bezochten. Ondanks deze verregaande toenaderingen bleken de verdragen die de compagnie later met de sultan sloot niet zo succesvol te zijn; beide partijen maakten zich steeds schuldig aan contractbreuk.

Baros

Het plaatsje Baros (ook Barras; tegenwoordig Barus) viel tot 1663 onder het gezag van de sultan van Atjeh. In ruil voor bijstand in het verzet tegen de sultan mocht de VOC in dit moeraasige gebied in 1663 een klein handelskantoor vestigen. De loge aan de mond van de rivier Batoe Garingis was ca 120 x 120 m groot, had twee punten en was omheind met een houten pagger. Baros bood met haar vele rivieren een goede aanvoer van produkten uit het binnenland. Die produkten waren kamfer, benzoë-hars en harpuis.
Kort voor 1690 werd het oorspronkelijke fort vervangen door een groter, driehoekig, fort. In 1731 waren er plannen om het fort opnieuw te vernieuwen, nu met vier punten en opgestrokken uit steen. In 1778 werd Baros gesloten.

Natter

Tegenwoordig Natal.
In de landmonsterrol van het jaar 1760 wordt een VOC-post genoemd met de naam Natter. In datzelfde jaar zouden er 7 VOC-dienaren op deze post werkzaam zijn. Het plaatsje, aangeduid als 'comptoir', ressorteerde onder Padang op de westkust van Sumatra.

Ajerbangis

In Ajerbangis (ook Aijerbangis en Aijerbangies) had de VOC een comptoir kort voor de vestiging in Priaman (1671) opgericht. Deze vestiging was, net als die in Tico, niet meer dan een versterkte post. In de 18de eeuw verbleven er doorgaans ongeveer tien VOC-dienaren. Er werd peper, kokosnoot en kokosolie verhandeld. Na enkele malen tijdelijk verlaten te zijn werd de post, evenals die van Priaman en Tico in 1770 definitief opgeheven.

Tico

Ook wel Ticous, Tikoes, Tacauw, Ticou; tegenwoordig Tiku.
In Tico, even ten noorden van Priaman, richtte de VOC rond 1667 een kantoor op, nadat ze de post op het eiland Tjinko, ofwel Poulo Tijnko, hadden verlaten. Deze vestiging was, net als die in Airbangis, niet meer dan een versterkte post. In Tico werd gehandeld in peper. De VOC leverde kleden en lijnwaten, katoenen stoffen in ruil voor de peper. Na enkele malen tijdelijk verlaten te zijn werd de post, evenals die van Priaman en Ajerbangis in 1770 definitief opgeheven.

Priaman

Ook Priamang en Priamange; tegenwoordig Pariaman.
Forten: Fort Vredenborg (ook gespeld Vredenburg en Vreedenburg), Fort Priaman
Priaman ligt even ten noorden van Padang aan de westkust van Sumatra. In Priaman had de VOC sinds 1671 een permanente loge en bouwde later, omstreeks 1684, een fort. Priaman viel onder de invloed van de koning van Atjeh, zoals Padang en Indrapoura en vele andere VOC vestigingen aan de westkust van Sumatra. In 1663 werd er een verdrag gesloten met de koning van Atjeh. Sindsdien had de compagnie meer invloed op de westkust van Sumatra. De handel op de vestigingen aan deze kust bleef echter wisselvallig door de conflicten tussen de sultan van Atjeh en de kleinere vorsten. Daarnaast leverde de concurrentie met andere Europese compagnieën, in het bijzonder met de Engelse compagnie, voortdurend problemen op. Daarom werd de post van Priaman enkele malen verlaten, zoals in 1698, en na een tijdje weer hersteld. Uiteindelijk werd Priaman, evenals de posten Ajerbangis en Tico, in 1770 definitief opgeheven.

Padang

Op ongeveer een kilometer van de zee lag het fort van Padang op een eiland gevormd door het splitsen van de Padang- of Arau-rivier. In 1667 werd Jacob Jorisz. Pits in de vestiging benoemd als eerste opperhoofd van de 110 mannen (waaronder 40 à 50 soldaten) tellende vestiging. Pits werd in 1670, toen de loge hoofdcomptoir werd, benoemd tot commandeur van het hele VOC-gebied Sumatra's Westkust. Pits zorgde er voor dat het gezag van de Verenigde Oostindische Compagnie in de omringende kustgebieden hersteld werd. Daarop werd in 1668 Padang de hoofdvestiging. De stad voorzag met een hospitaal, een kerk en zelfs een klein gerechtshof in de behoeften van de omringende kantoren. Na 1700 groeide de bezetting van het fort geleidelijk tot ca 430 in 1730. Padangs belangrijkste exportartikel was peper, maar ook zout, kamfer en benzoë-hars, dat men als reukwaar gebruikte, werden hier verkocht.

Troisang

Tegenwoordig Tarusan.
Een literaire bron waarin deze plaats als VOC-post wordt aangemerkt is vooralsnog niet bekend. De informatie is afkomstig van afbeeldingen.
Bron: Atlas of Mutual Heritage.

Sillida

Ook Silido, Sillida, Zelida, Zilida, Zillida, Salido Ketjil, Pinang; tegenwoordig Painan.
Fort: Fort Cronenburg
In het Barisan-gebergte werd vanoudsher goud en vooral zilver gewonnen door de lokale bevolking. De VOC kocht hier ook van in d.m.v. ruilhandel of aankoop. In 1667 had de VOC bij de vorsten van Indrapoera, Taroesan en Bajang het eigendom van de goud- en een zilvermijnen in Sillida afgedwongen. In 1670 begon de goudwinning in eigen beheer. Europese mijnwerkers waren duur en bleken niet bestand tegen de tropische omstandigheden. In 1696 werd de exploitatie van de mijnen tijdelijk gestopt. Een nieuwe poging werd in het begin van de 18e eeuw gedaan met slaven uit Madagascar om in de mijnen te werken. Vanwege de ongezonde omstandigheden in de mijnen was het sterftecijfer onder de mijnwerkers echter erg hoog. Het goud en zilver werd in ruwe vorm naar de Republiek verscheept, omdat het te kostbaar was dit edelmetaal ter plaatse te verwerken. Lonend is de goudwinning nooit geweest en in 1737 werd de goudwinning door de VOC beëindigd en de mijnen daarna werden verhuurd aan de regent van Sillida.

Poulo Chinco

Ook: Chinco, Poulo Chinco, Poulo Chinko, Poeloe Tjinko, Poelau Tjingkoek, Pulu Tjinkuk; nu Pulau Cingkuak.
Poulo Chinco is een eilandje in de baai van Painan. In 1667 werd op de heuvel een sterkte ingericht met een omheining van deels pallisaden en deels een stenen borstwering.; in 1669 werd er een stenen pakhuis bij gebouwd. Hier zetelde de opperkoopman van Sumatra's westkust, die onder de zeggenschap van de commandeur van Padang stond. Naast het woonhuis van de resident waren er pakhuizen voor peper en kleden. De peper werd vanuit Poulo Chinco geëxporteerd, de kleden werden in India door de VOC gekocht en dienden als ruilwaar voor peper. Op Poulo Chinco was ook een woonhuis voor slaven en een wachthuis voor soldaten. Zelfs een wijngaard ontbrak niet op het overigens zeer warme en vochtige eiland.

Indrapoera

Indrapoera (ook Indrapoura en Indapoura; tegenwoordig Indrapura) ligt tussen Padang en Benkoelen. Rond 1659 vestigde de VOC hier een kantoor. De VOC sloot contracten met de vorst van Indrapoera met als gevolg dat alle peper die in deze streek geoogst werd, alleen aan de compagnie geleverd zou worden. In 1702 werd de bezetting tijdens een opstand uitgemoord. In 1716 richtte de VOC een nieuwe loge op na ondertekening van een hernieuwd contract met de koning.

Adjarhadja

Ook: Adjarhadja, Adjer Hadja, Ajerhadia, Ajerhadja, Aijerhadja; tegenwoordig Airhaji.
Adjarhadja lag aan de westkust van Sumatra, dichtbij Indrapura. Vanuit deze vestiging tot aan Baros dat meer in het noorden lag, strekte het gezag van de VOC zich op de westkust van Sumatra uit. Adjarhadja was, zoals de meeste VOC-vestigingen aan deze kust, een kleine handels- en observatiepost. De westkust van Sumatra leverde niet alleen veel peper op maar ook goud. De compagnie wist zich hier te vestigen dankzij de samenwerking met de plaatselijke heersers en vorsten. Zij vroegen om hulp in hun strijd tegen de sultan van Atjeh die over het gehele eiland wilde regeren. In ruil voor het inleveren van alle peper tegen een vaste prijs, beloofde de VOC de bestuurders van deze landen te beschermen.

Overige vestigingen/posten

In de landmonsterrollen van het jaar 1760 wordt de VOC-post Tappenoulie genoemd. Er waren in datzelfde jaar vijf VOC-dienaren werkzaam op de post. Tegenwoordig is Tanapuli een district aan de westkust van Sumatra met als hoofdstad Tarutung, ca 100 km ten zuiden van het Toba-meer. Waar de VOC-vestiging gelegen heeft is nog niet bekend, mogelijk bij Taboejong (het huidige Tabuyung) of, iets noordelijker, bij Sibolga. Op de kaart van Sumatra in Valentijn (1724) is Tappenouli niet aangegeven.

In de landmonsterrol van het jaar 1770 wordt er een post genoemd met de naam Moaratanjong. Deze kleine VOC-post, die in datzelfde jaar bestond uit een bezetting van negen man, ressorteerde onder het hoofdcomptoir Padang. Aan Sumatra's westkust waren in 1770 in totaal 290 VOC-dienaren werkzaam. Op de kaart van Sumatra in Valentijn (1724) is Moaratanjong niet aangegeven.

Bronnen

- Roever, A.G. de, 2008. - Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie : III Indische Archipel en Oceanië
- Schilder, Günter, et al. (samenst.), 2006. - Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
- Valentijn, F., 2004. - Oud en Nieuw oost-Indiën, deel V/A.
- Atlas of Mutual Heritage
- Begrippenlijst Nederlands-Indië