Timor/Solor
Overzicht van de vestigingen
Solor, comptoir. Belangrijkste product: sandelhout (o.a.
als reukmiddel). Fort Henricus.
Koepang (Kupang, Timor), comptoir. Belangrijkste producten: sandelhout (o.a.
als reukmiddel) en bijenwas. Fort Concordia.
Kisser; 1668 - ? . Fort Delft/Delftshaven
Inleiding
Timor werd in 1529 (vermoedelijk in een pauselijk decreet)
aan Portugal toegewezen. Ook op Solor, een klein eilandje ten oosten van Flores, waren de Portugezen lang voor de Hollanders aanwezig. Vanwege het aanwezige sandelhout deed de
VOC tussen 1614 en 1658 veel moeite om een handelsmonopolie te verkrijgen
en de Portugezen uit Timor te verdrijven. Het hout werd gezien als
een belangrijk product in de intra-aziatische handel. Om te beginnen wilde gouverneur-generaal Pieter Both de Portugese macht in het gebied breken. Daarom werd allereerst de aandacht op Solor gericht. Probleem was wel dat in 1609 het Twaalfjarig Bestand met Spanje was gesloten. De partijen mochten zelf geen vijandelijkheden beginnen maar mochten zich wel verdedigen of als de vijand het bestand zou schenden, in de aanval gaan. Maar in Azië nam men het zowel aan Hollandse als Spaanse zijde hiermee niet zo nauw. Het kwam erg goed uit dat de koning van Boeton (een eiland ten zuidoosten van het huidige Sulawesi) met de Hollanders samen wilde werken om de Portugezen uit Solor te verdrijven. Dit gaf Both meteen de mogelijkheid om vriendschapsbanden aan te knopen en contracten te sluiten.
Op Solor en Timor hadden Opperhoofden de
bestuurlijke leiding van de VOC-vestiging.
Solor
Apollonius Schot, opperhoofd op Makian in de Molukken, verscheen op 17 januari 1613 aan boord van de Ter Veere en met het toevallig tijdens de reis van Boeton naar Solor tegengekomen jacht Halve Maan en een cora-cora van Boeton, aan voor het strategisch op een hoogte gelegen Portugese fort Henrique (gebouwd in 1566) op de noordkust van Solor, nabij het huidige Lohayong. Direct begon hij het fort te beschieten en bracht daarmee na twee dagen de batterij kanonnen die de rede voor het fort beschermde, tot zwijgen. Op 19 januari ging hij met 70 man aan land om het fort aan de achterkant te bekijken. Daarbij werden een aantal huizen rondom het fort in brand gestoken om vrijer te kunnen opereren. De 21e herhaalde zich dit en werd en passant een Portugees galjoot, dat op de kant lag, buitgemaakt en vlot getrokken zodat Schot een extra schip tot zijn beschikking had. Omdat Schot wel begreep dat extra schepen nodig waren om de Portugezen tot overgave te dwingen, stuurde hij een schip naar Ambon om versterking te halen. De Portugezen zochten ondertussen hulp en versterking op Timor. Ook de Hollanders gingen direct naar Timor en legden het eerste contact met verscheidene koningen. De Hollanders die Fort Henrique belegerden, kregen op 3 april uit Ambon de gevraagde versterking in de vorm van het schip Zeeland en op 18 april arriveerde ook de Patani. Nu had Schot overmacht en eiste hij onder bedreiging het fort volledig te verwoesten Fort Henrique op. Daarop hebben de Portugezen op 20 april 1613 het fort zonder slag of stoot overgegeven aan Apollonius Schot. Schot bepaalde dat de helft van de goederen in het fort aan de VOC vervielen en dat de Portugezen de andere helft mochten behouden. Bovendien werd hen toegestaan naar Malakka te gaan (via het Portugees gezinde Larantoeka op Flores). Tijdens het beleg van Fort Henrique is de schipper van de Zeeland, Abraham Claaszoon, omgekomen. Hij werd door sluipschutters vanaf het fort neergeschoten. Het Fort Henrique werd door de Hollanders hernoemd in Fort Henricus (of Fort Hendricus).
Op 13 oktober 1615 werd door de Raad van Indië besloten Fort Henricus op te geven en volledig te slechten. Het comptoir kostte te veel en het leek de Raad verstandiger om Pulau Ai te gaan bezetten om te voorkomen dat de Engelsen zich zouden gaan vestigen in de Molukken. In december kwam het bericht van de Heren XVII in Patria dat zij de Molukken belangrijker vonden dan Solor. Begin 1616 werd het fort geslecht en de bezetting ging naar Amboina. De handel in het sandelhout van Timor werd vanuit de Molukken voortgezet. Het imago van de Hollanders was door het verbreken van het contract behoorlijk geschaad. Na ontvangst van een delegatie van 17 vooraanstaanden uit de dorpen op Solor. Zij pleitten uitvoerig voor samenwerking tegen de Portugezen en naleving van het oorspronkelijke contract. Gouverneur-generaal Jan Pietersz. Coen bood zijn excuses aan voor het verlaten van het fort en zegde de delegatie toe het fort weer op te bouwen en te bezetten met een garnizoen. In oktober 1618 begon opperhoofd Crijn van Raemburch met de herbouw van het fort waarbij de stenen van het oude, gesloopte, fort werden gebruikt. Het fort werd bezet met 30 à 40 man. De handel in sandelhout werd weer opgepakt. De Solorezen mochten zelf in Timor sandelhout halen als dat maar aan het fort verkocht werd. Op 26 mei vertrok Schot met de Patani, Halve Maan en het galjoot naar Timor om een verbond te sluiten met de koningen.
De VOC had op dat moment vrijwel alle handel in sandelhout in handen en de Portugezen vertoonden zich zelden. Coen maakte hieruit op dat de Portugezen niet meer voldoende middelen en schepen hadden om hun positie in Timor te behouden. Daarom kreeg van Raemsburch de instructie om de Portugezen waar mogelijk aan te vallen. Toen drie VOC-schepen (Bergerboot, onder schipper Bontekoe (zijn eerste reis sinds zijn schipbreuk), Morgenster en Neptunus) op Solor aankwamen, werden deze schepen in mei 1620 gebruikt voor een aanval op Larantoeka. De aanval mislukte jammerlijk doordat de Hollanders bij een tegenaanval van de Portugezen in paniek raakten en zich terugtrokken. Aan VOC-zijde kwamen hierbij 23 man om.
In 1623 zat de handel in sandelhout vast. Door ondiplomatieke onderhandelingen verslechterde de relatie met de Timorezen. De Portugezen waagden zich weer aan reizen naar Timor en hervatten de concurrentie in de sandelhouthandel. Een probleem was ook dat Batavia het sandelhout niet kon afzetten omdat er vanwege oorlog op de Chinese kust geen Chinese schepen naar Batavia kwamen. In 1625 kwam de handel weer op gang als gevolg van het openen van de VOC-vestiging op Taiwan. De Westkapelle en Tortelduif en de sloep Meeuw vertrokken naar Solor. Opperhoofd Daijman had daar wanbeleid gevoerd en zich misdragen met de vrouwen van de soldaten en liep over naar Larantoeka vlak voordat de schepen aankwamen.
Op 6 december 1627 sloot opperhoofd Jan de Hornay een wapenstilstand met Larantoeka. Larantoeka was op dat moment sterk in verval geraakt. Werk was er nauwelijks doordat er al drie jaar lang geen Portgees schip was aangekomen. Er was voedselgebrek en geen zoet water. Omdat de sandelhouthandel toch achterbleef, besloot Batavia op 11 december 1628 de redoute Solor opnieuw te sluiten. Het verdrag dat de Hornay had gesloten met Larantoeka werd aangegrepen als reden om het fort te sluiten. Gregory Cornelisz. werd naar Solor gezonden om het fort te sluiten. Toen hij op 8 januari 1629 met de Kemphaen aankwam op Solor bleek Jan de Hornay, die zich evenals zijn voorganger bewust was van zijn wanbeleid, overgelopen naar Larantoeka. Het fort werd door Cornelisz. tot de grond toe afgebroken ondanks het verzoek van de Solorezen niet alles af te breken en 10 of 12 soldaten en enkele kanonnnen achter te laten. Op 22 maart was het fort ontruimd en afgebroken en vertrokken de schepen naar Amboina.
In 1630 werd het fort van Solor weer door de Portugezen bezet, maar pas in 1633 werd het weer opgebouwd. In januari 1636 besloot de kersverse gouverneur-generaal Antonio van Diemen de lastige Timorese vorsten te omzeilen door via kaapvaart aan sandelhout te komen. Er was immers nog steeds oorlog met Spanje, dus de met sandelhout volgeladen Portugese schepen mochten overvallen worden. In februari 1636 vertrok Jan Tonbergen met zes schepen naar Timor. Toen hij voor Solor verscheen hadden de Portugezen hadden net Lamakera platgebrand. De Solorezen vroegen Tonbergen de Portugezen aan te vallen omdat in 1629 was afgesproken dat een bezetting door de Portugezen niet zou worden toegelaten. Omdat het verzoek om te vertrekken door het 25 man sterke Portugese garnizoen geweigerd werd, nam hij het fort met geweld in. De Portugezen trokken zich terug naar Larantoeka. Het gebied werd weer geclaimd door de Hollanders, maar het fort werd vooralsnog niet bezet. Pas in februari 1646 kwam er weer een Hollandse bezetting op Fort Henricus omdat gouverneur-generaal Cornelis van der Lijn wilde voorkomen dat de Portugezenhier een sterkte vestiging zouden maken. De sandelhouthandel verliep op dat moment uitstekend, maar de vraag stagneerde, dus de pakhuizen in Batavia raakten overvol. Maar vanaf eind 1647 nam de Chinese vraag naar sandelhout plotseling weer toe. Het comptoir Solor draaide zelfs enkele jaren financieel goed, maar in 1653 was de vestiging weer verliesgevend. In 1654 sloot opperhoofd Jacob Verheijden een contract met lokale leiders op Timor om hun verzet tegen de Portugezen te steunen. Voortvarend als hij was ging hij direct de confrontatie aan, maar de overmacht van de Portugezen was te groot en de aanval mislukte. Verheijden kwam bij de strijd om het leven. Op 8 augustus 1657 werd het fort op Solor opnieuw (tijdelijk) verlaten, tot groot verdriet van de oude vorstin van Solor, Injay Chili. Desondanks bleef de vorstin trouw aan de Compagnie. In 1665 overleed zij en werd zij opgevolgd door Niay Chili Moeda, de dochter van haar zuster. Hetzelfde jaar bezette de VOC Fort Henricus opnieuw, zij het met slechts 15 à 16 soldaten. Niay Chili Moeda had groot gezag en de bezetting kon worden teruggebracht tot twee bosschieters en enkele kanonnen. Tot ver in de 18e eeuw zou deze bezetting blijven bestaan.
Kupang
In 1613, tijdens het beleg van het Portugese fort op Solor, ging schipper Willem Jacobs naar Timor om Portugese versterking te verhinderen. Daarbij werden de eerste contacten gelegd met de vorsten van Mena en Asson aan de noordkust en met de vorst van Koepang en Amanoeba aan de west- en zuidkust. Deze vorsten bleken de Hollanders goed gezind.
Van 1613 tot en met 1619 was de VOC er redelijk in geslaagd Timor af te schermen en zo een monopolie in de sandelhouthandel te verwezenlijken. De Timorese vorsten wilden echter niet uit voorraad leveren. Daardoor moesten de Hollanders langer op Timor blijven dan hen, vanwege het ongezonde klimaat, lief was. Na 1619 begonnen de Timorese vorsten steeds hogere tollen te eisen voor het geleverde hout.
In het najaar van 1621 gingen maar liefst zes schepen naar Timor. Eerst moest op de zuidkust sandelhout worden ingekocht en als daarvan voldoende was, moest aan de noordkust bijenwas ingekocht worden. Portugese schepen bleken een aantal plaatsen op Timor bezet te hebben. De vorsten in het noorden en die van Amanoeban kwamen meer en meer onder invloed van de Portugezen te staan. Andere vorstendommen op Timor wilden geen bemoeienis van de Portugezen en kozen partij voor de Hollanders die zich niet inlieten met hun sociale leven en godsdienstzaken. De vorst van Koepang was de enige echt trouwe bondgenoot van de Compagnie, hoewel daar geen sandelhout groeide. Wel was de rede van Koepang strategisch van groot belang.
De Portugezen van Larantoeka vermengden zich met de lokale bevolking
en vormden de Larantouqeiros die zelf op Timor sandelhout kapten
en extreem veel geweld gebruikte om de macht in het gebied te verkrijgen
en te behouden.
De Portugese Dominicaner monnik Antonio de Sao Jacinto bouwde in
1647 in Kupang een fort op het meest strategische punt aan de noordkust
van het eiland Timor. Dit fort was niet veel meer dan een klein houten huis met een bezetting van drie of vier mensen. Na een aardbeving veroverden de Hollanders
het in 1657 (of 1653?) en noemden het Fort Concordia. Na 1658, toen de Nederlanders een slag tegen de Larantouqeiros op
de Timorese berg Mollo hadden verloren, hadden de Portugezen op
het oostelijke deel van Timor het rijk alleen.
Fort Concordia was maar vier maanden per jaar, van november tot
maart, fatsoenlijk te bezeilen. Dampier bezocht Fort
Concordia in 1699 en schreef in zijn journaal "het heeft een
garnizoen van 50 soldaten en minstens zoveel inlandse soldaten, er
is een mooie kleine kapel binnen de wallen van het fort, er zijn
welvoorziene groentetuinen en voor de handel met de kustbewoners
2 sloepen met mast".
In 1799 verliet de VOC Timor en kwam het gebied onder Nederlands
koloniaal gezag. In 1859 werd een overeenkomst gesloten om de feitelijke
situatie met de Portugezen te bekrachtigen (Oost-Timor kwam aan
de Portugezen).
Kisser
De VOC bouwde in 1668 een fortje met de naam 'Delft' of 'Delftshaven' op het eilandje Kisser (Kisser, Maccisser, Makisser), 8 mijl ten oosten gelegen van Timor, werd in 1668 een klein fort gebouwd: Fort Delft of Delftshaven. Dr. F.W. Stapel, die Pieter Van Dam's beschrijving van de VOC heeft bewerkt en in 1927 uitgaf, noemt de 'Mestiezen van Kissar'. Dit was een bevolkingsgroep op het eiland die afstamde van de VOC-dienaren van het fort die trouwden met vrouwen van Kissar.
Opperhoofden van Solor en Timor
1614-1622 | Crijn van Raemburch | 1616- okt. 1618 geen bezetting op Fort Henricus |
1622-1625 | Jan Thomasz. Daijman | opperkoopman |
1625-1628 | Jan de Hornay | |
1629-1638 | Jan Tombergen | 1629-feb. 1646 geen bezetting op Fort Henricus |
1639- | Willem Verbeeck | |
... | ||
1646-1647 | Hendrick Hendricksz. van Oldenburgh | |
1648-mei 1654 | Hendrick ter Horst | |
juni 1654-1655 | Jacob Verheijden | |
1655 | Cornelis Ockers | tijdelijk opperhoofd |
feb. 1656-1657 | Hendrick ter Horst (2e periode) | aug. 1657-1665 geen bezetting op Fort Henricus |
Overblijfselen van deze VOC-locaties
Een Hollandse begraafplaats is het enige dat nog overgebleven
is van de VOC-vestiging in Kupang. Van Fort Concordia zou nog een platte,
bewerkte, steen over zijn.
Fort Henricus op Solor is in sterk vervallen staat; enkele kanonnen zijn nog op het eiland aanwezig.
Bronnen:
- Roever, A. de, 2002. - De jacht op sandelhout : de VOC en de tweedeling van Timor in de zeventiende eeuw.
- Simons, W, Gratis seks en sandelhout. In: Leidsch Dagblad,
19-12-2002
- Valentijn, F., 2003. - Oud en Nieuw oost-Indiën, deel III/B. facs. herdr.
- Begrippenlijst Nederlands-Indië