De Kamer van Amsterdam

Huisvesting

Oost-Indisch Huis
Bij de oprichting van de VOC werd niet direct begonnen met nieuwbouw voor de huisvesting, maar men probeerde bestaande gebouwen te huren. Het stads Bushuis (het voormalige stadsarsenaal) kon de Kamer van Amsterdam vanaf 14 april 1603 huren voor ƒ2000 per jaar. Het was een groot gebouw met ruime bergplaats gelijkvloers en drie boven elkaar gelegen zolders, gebouwd om graan op te slaan. Het gebouw lag met de lange zijde langs de Kloveniersburgwal (makkelijk voor het lossen van de lichters) en met de voorzijde aan de Hoogstraat.

Oostindisch Huis Amsterdam

Oost-Indisch Huis (afbeelding uit Dapper, 1663. - Historische
beschryving der stadt Amsterdam, collectie GAA, inv.nr. Dr.pr. 1588).

Een deel van het gebouw, de benedenhal, werd door de VOC tot slachthuis ingericht. De stad hield aanvankelijk nog de beschikking over een gedeelte om het geschut op te slaan, maar in 1605 werd ook dit deel verhuurd aan de VOC tegelijk met het aangrenzende erf van het voormalige St. Paulusklooster. Op dit terrein werd in 1606 een nieuw gebouw gezet. Dit deed dienst als kantoorgebouw en had een grote vergaderzaal maar de zolders en kelders werden gebruikt voor het opslaan van goederen. Het Bushuis is verschillende keren uitgebreid: in 1633, 1644 en 1658. Door de uitbreidingen en verbeteringen aan de panden was de huurprijs in 1699 tot ƒ11.700 gestegen.
Voordat er een vloot vertrok werd personeel geworven. Men kon zich melden bij het Oost-Indisch Huis. De aangenomen bemanningsleden moesten zich bij de Montelbaanstoren inschepen op lichters die hen naar de schepen brachten die op de rede van Texel klaar lagen voor vertrek.
De pakhuizen van het Bushuis met de uitbreidingen lagen niet direct aan het IJ. Hierdoor moesten de goederen overgeladen worden in lichters om naar het Bushuis getransporteerd te worden. Men kreeg al snel behoefte aan pakhuizen direct aan het IJ en aan een werf om schepen in eigen beheer te bouwen en na een reis te repareren.
Het Bushuis is in 1890/1891 afgebroken vanwege de bouwvallige staat. Het is vervangen door een nieuw gebouw met een gevel in de stijl van de 17e eeuwse renaissance, maar wel met gebruik van een heel andere soort baksteen..
Het "Compagnie's Backhuys" stond aan de Bakkerstraat bij het Rembrandtplein; hierover is weinig bekend.

Scheepswerf - Rapenburg

De Oude Compagnie, een voorloper van de VOC had al in 1599 van de stad Amsterdam grond gekregen aan het bolwerk Rijsenhoofd aan het IJ voor een scheepswerf. Het Rijsenhoofd was het meest oostelijke bolwerk van de Tweede Uitleg van Amsterdam, vlakbij het kunstmatige eiland Rapenburg. Bij de Tweede Uitleg, tussen 1592 en 1596 gerealiseerd, werd de oostelijke stadswal verder naar het oosten verlegd. Vooral ten behoeve van de scheepsbouw werden in het ingesloten gebied kunstmatige eilanden aangelegd, waaronder Rapenburg. Het is goed mogelijk dat de VOC in de eerste jaren van haar bestaan dit terrein ook gebruikt heeft en dat dit hetzelfde terrein als dat van de latere Peperwerf was. In 1608 kreeg de Amsterdamse Kamer op Rapenburg een eigen werf, de Peperwerf. Hier vlakbij lag ook een lijnbaan. De werf en lijnbaan lagen toen nog aan de rand van de stad, maar in 1613 werd de stad uitgebreid. In 1612 werden twee huizen naast de werfpoort gekocht. In 1639 werd het terrein nogmaals vergroot door de aankoop van twee huizen. Twee jaar later werd er een woning voor de meestertimmerman naast de werf gebouwd.
Over de inrichting van de werf aan het Rapenburg is weinig bekend. Eén van de gebouwen was een apotheek die in 1618 bij de poort, waar een wachthuis stond, werd gebouwd.

De Peperwerf was ongeveer 180-200 voet breed en 220-240 voet lang. Door deze breedte konden op de Peperwerf twee schepen tegelijkertijd op de helling staan. De werf had ook pakhuizen voor de opslag van goederen: twee aan de IJ-gracht en drie aan de straatkant. De kelders van de twee grote pakhuizen aan de IJ-gracht (nu Prins Hendrikkade no. 176) werden gebruikt voor de opslag van Kaapse wijn en arak. Deze pakhuizen stonden dan ook bekend onder de naam Wijnpakhuizen. Naast deze pakhuizen staat een poortje met het monogram van de Kamer van Amsterdam welke toegang gaf tot een binnenplaats. Aan de Rapenburgerstraat had de Kamer van Amsterdam nog drie naast elkaar gelegen pakhuizen onder de genaamd "Batavia". Hier werd de peper opgeslagen waardoor de werf de naam Peperwerf kreeg. De straten waar de Peperwerf tussen lag heetten Foeliestraat en Peperstraat.
Op de hoek Rapenburg/Rapenburgerstraat was een oliekokerij, mogelijk daterend van rond 1700. Het perceel bestond uit een huis, pakhuis en erf. Het terrein werd door de VOC gebruikt als pakhuis en stokerij van olie uit kaneel, nagelen, foelie en noten.

Nadat het terrein op Oostenburg gereed gekomen was, werd in 1663 beloten de huizen op Rapenburg te verhuren en de oude werf te verkopen. Doordat men niet de gewenste vraagprijs voor de werf kon krijgen, duurde het tot 1670/1671 voordat de werf gedeeltelijk verkocht werd. De twee grote pakhuizen aan de IJ-gracht (nu Prins Hendrikkade no. 176) werden niet verkocht en bleven tot de opheffing van de VOC in gebruik.

Scheepswerf - Oostenburg

Oostenburg ca 1737

Oostenburg; detail stadskaart van Amsterdam door Gerred
de Broen, ca 1737 (collectie Universiteit van Amsterdam).

Door ruimtegebrek en omdat er op Rapenburg geen mogelijkheden waren om uit te breiden moest al vrij snel naar een ander terrein voor de scheepswerf gezocht worden. Het was niet zo makkelijk om een groot aaneengesloten terrein te vinden dat bovendien gunstig gelegen was. De Admiraliteit verhuisde van Uilenburg, dat te klein was geworden omdat de Admiraliteit de vloot drastisch wilde vernieuwen na de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654), naar Kattenburg, het in het IJ aangelegde haveneiland. Dit was de start van de Vierde Stadsuitleg, waaraan al omstreeks 1650 buiten de stadswal begonnen was. Tussen 1600 en 1665 volgden ten oosten van Kattenburg de aanleg van de met "stadsmodder" (grachtslib en stadsafval) aangelegde eilanden Wittenburg voor particuliere werven en nog meer naar het oosten Oostenburg ten behoeve van de VOC. De dubbele rij palen, de "Laag", die diende om de stad aan het waterfront te beschermen, werd daarbij verlengd. In deze rij palen waren openingen die 's-nachts werden afgesloten door drijvende bomen. Doordat de Admiraliteit verhuisde kwam het terrein van de oude werf van de Admiraliteit beschikbaar voor de VOC. Al in 1657 werd de overeenkomst getekend, maar zolang de nieuwe Admiraliteitswerf nog niet klaar was behield de Admiraliteit tot 1658 de beschikking over haar oude werf. Daarna begonnen de onderhandelingen met het stadsbestuur over de aankoop van Oostenburg. Vanaf 1661 ontstond op het kunstmatige eiland Oostenburg de nieuwe VOC-werf. Het terrein was 625 voet breed en 615 voet diep. De koopsom van de grond zou in twee gelijke helften worden betaald: bij de ingebruikneming van het terrein en bij het op stapel zetten van het eerste schip (dat zou de Zuidpolsbroek worden). Om voorwaarden te kunnen stellen aan de nieuwbouw die op de aangrenzende grond langs de Oostenburgergracht zou gaan plaatsvinden, kocht de Kamer deze 28 erven om het weer onder voorwaarden betreffende brandveiligheid en bouwhoogte te verkopen. In de periode dat de werf verhuisde, 1661 tot 1665, werden veel schepen aangekocht. Overigens werden de meeste schepen voor de Kamer van Amsterdam op de eigen werf gebouwd.

Het terrein was door grachten doorsneden zodat alle gebouwen over water te bereiken waren. Vanaf de Grote Oostenburgerstraat was eerst het grote Zeemagazijn gelegen, daarachter lagen de bijgebouwen en loodsen en daarachter, aan het IJ, de werf en aan de oostkant van het terrein, achter de Oostenburgergracht, de lijnbaan. Wij zullen de verschillende gebouwen hier nader bespreken.

Oost-Indisch Zeemagazijn
Het Oost-Indisch Zeemagazijn is ontworpen door Daniël Stalpaert. Het was geheel door grachten omgeven. Het gebouw was maar liefst 177 meter lang en 29 meter diep. Het had vier verdiepingen. Boven het middengedeelte was een plat dak. Daar kon men uitkijken over het IJ. In 1669 werd hier een achtkantig open koepeltje met uurwerk geplaatst.

Vanaf de Oostenburgerstraat vormde een brug de toegang tot het Zeemagazijn. Deze brug kon worden afgesloten met een houten hek met bel. In de gracht waren twee huisjes gebouwd waarvan de rechter als wachthuisje fungeerde en de ander een kantoortje was.

Oost-Indisch Huis Amsterdam 1663

Oost-Indisch Zeemagazijn met daarvoor de bijgebouwen en loodsen
en de scheepshelling (anoniem).

Vanaf de brug kwam men in een doorgangspoort met een vertrek voor de constabel, waar ook geschut werd opgeborgen, en een vertrek voor de portier waar ook een brandspuit was gestald. Vanwege het grote risico van brand had de VOC op Oostenburg haar eigen bedrijfsbrandweer met enkele mobile brandblusinstallaties. De begane grond rechts was het spijkerpakhuis en bergplaats voor kabels en touwwerk; links was het slachthuis. Op de eerste verdieping aan de achterkant waren bergplaatsen voor scheepsbenodigdheden en aan de voorzijde het porceleinmagazijn, een peperzolder, specerijzolder en een ruimte waar de cauris (kleine schelpen die als betaalmiddel dienden) werden uitgezocht. Daarboven was een verdieping waar ook peper en specerijen werden opgeslagen en een timmerwerkplaats. Weer een verdieping hoger was de kaneelzolder en daarboven kwam de vliering met de zeilmakerswerkplaats. De verdiepingen werden via trappen aan de achterzijde van het magazijn, naast de poort, bereikt. De zeilmakerij is in 1752 verplaatst naar een eigen gebouw, waarna de vliering voor de opslag van specerij-afval werd gebruikt. Na het faillissement van de VOC werd het gebouw verkocht en werden er graan en zaden opgeslagen. Dit bleek te zwaar voor het gebouw te zijn en op 13 september 1822 stortte de rechtervleugel volledig in, mogelijk ook omdat de gracht dieper uitgegraven was wat tot verzakking kon leiden. Op 15 september stortte het middendeel en een deel van de linkervleugel in.

Achter het Zeemagazijn bevonden zich verschillende gebouwen en loodsen die nodig waren voor de scheepsbouw. Zo was er een grote smederij met 18 vuren. De VOC kon pas kort na 1700 haar eigen smederij bouwen omdat het smidsgilde dit tot dat moment wist te verhinderen. In 1707 werd een ankersmederij gebouwd en werden twee van die 18 vuren voor de ankersmederij gebruikt. Achter de smederij lag de stoof waar het wagenschot voor de schepen soepel werd gemaakt, enkele andere loodsen en het kantoor van de equipagemeester.

De werf aan het IJ had drie scheepshellingen. Bij opgravingen in 2001 op het voormalig Stork-terrein zijn ongeveer 75 meter beschoeiing en twee scheepshellingen bloot gelegd. Hieruit bleek dat iedere helling bestond uit een 50 meter lang lang en 12 meter breed kleitalud met een hellingshoek van ongeveer 12 graden. Het talud was gefundeerd op een horizontale beukenhouten vloer die lag over dwarsleggers die op 13 heipalen rustten; een bijzonder solide fundering bedoeld om verzakking in de zachte bodem te voorkomen. Op het kleitalub lag de (eiken)houten werkvloer van de helling.

In de loop der tjd werden de gebouwen uitgebreid. Op het terrein werd in 1689 een apotheek gebouwd die begin 1700 met een verdieping verhoogd werd. In 1717 werd het kabelmagazijn vergroot. In 1720 werd op het terrein vóór het Zeemagazijn een groot nieuw pakhuis gebouwd. Het "Nieuwe Magazijn" had vier verdiepingen en een binnenplaats. In dit pakhuis werden suiker en salpeter opgeslagen: op de binnenplaats sappanhout. In het Rasphuis aan de Heiligeweg werd dit hout door veroordeelden geraspt. Het geraspte hout werd verwerkt om er rode kleurstof uit te halen.Op die binnenplaats werd verfhout opgeslagen en in het pakhuis koffie, drogerijen, tin, zink, katoenen garens enz.

In 1720 werden dicht bij het Zeemagazijn, op het middelste eiland, twee nieuwe pakhuizen gebouwd. Daarbij werden alvast de fundamenten voor nog eens twee pakhuizen gelegd. In 1722 werden twee huizen aangekocht.

In 1739 werd de werf zelf vergroot, in 1740 werd aan het Nieuwe Magazijn een loods voor spek en vlees gebouwd en in 1777 een loods voor het opbergen van masten.
Bijzonder was de in 1742 als proef gebouwde machine voor het buigen van de scheepshouten.

Zeilmakerij
De nieuwe zeilmakerij die in 1752 gebouwd was had twee verdiepingen en een vliering. Op de begane grond werden vlees en spek gezouten en bewaard. Op de eerste etage was de opslag van nieuwe zeilen en zeildoek en op de bovenste verdieping was de zeilmakerswerkplaats. De vliering werd gebruikt voor de opslag van oud materiaal.
Achter de zeilmakerij lag het grote pakhuis waar koffie, drogerijen, tin, zink, katoenen garens enz. waren opgeslagen.

Rokerij
In 1758 werd, overigens zonder toestemming van de Bewindhebbers, een rokerij opgericht.

De Rokerij of het Rookhuis met woning en pakhuis aan de Oostenburgergracht is gekocht in 1763. Het maakte uiteindelijk deel uit van de gebouwen van Werkspoor.

Het Nieuwe Magazijn of Salpeterhuis aan het eind van de Grote Oostenburgerstraat werd na het faillissement van de VOC tabakspakhuis en kwam in 1822 bij de Marine-gebouwen. Twee pakhuizen achter de Oostenburger Middenstraat, bekend als Spekloods, op het terrein van Werkspoor bestonden in 1926 nog.

Molens
De eerste jaren zal de VOC het hout op particuliere houtzaagmolens hebben laten zagen. Toen de plannen voor het terrein op Oostenburg vorm begonnen te krijgen, werd bij het tweede bolwerk (Jaaphannes) ook een eigen houtzaagmolen gebouwd. De molen is al in 1673 afgebrand en in 1682 op de oude fundamenten herbouwd. Op het laatste bolwerk, dicht bij het Teerhuis, stond de Boormolen. De VOC had ook een oliemolen die in 1755 werd gebouwd.

Woningen
Op één van de 28 erven vóór het magazijn werd in 1663 een woning voor de meestertimmerman gebouwd. Zijn oude woning naast de nieuwe lijnbaan werd bestemd voor de equipagemeester. In 1751 werd nog een opzichtershuisje gebouwd.

Op de werven in Amsterdam werden ongeveer 790 schepen voor de VOC gebouwd. Volg deze link voor een overzicht van schepen gebouwd voor de Kamer van Amsterdam.
Na faillissement van de VOC werd het Zeemagazijn eerst tabakspakhuis. De werf kwam in gebruik bij de Marine en later bij de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoormaterieel (Werkspoor). In 1910 waren de zeilmakerij en het rook- of spekhuis nog aanwezig maar in 1926 waren deze gebouwen ook gesloopt. Toen stonden nog twee pakhuizen van 3 verdiepingen en een zolder, recht van de brug bij de Achtergracht.

Lijnbaan

Al in 1604 besloot men een terrein voor een lijnbaan te kopen of te huren. In 1630 werd op een aan de lijnbaan grenzend terrein een teerhuis gebouwd. De lijnbaan brandde grotendeels af in 1631, wellicht ten gevolge van de nabijheid van het teerhuis.
In 1660 werd een nieuwe, overdekte, lijnbaan gebouwd op van de stad gekochte grond. Met de Admiraliteit werd overeengekomen om ieder naast elkaar een dubbele baan te bouwen. Iedere dubbele baan bestond uit een langere en een kortere baan. De lange banen met een lengte van 150 voet, lagen naast elkaar en waren door een muur gescheiden. De lange en korte baan waren gescheiden door een muur met grote boogvormige openingen. De zolders waren ingericht voor het opslaan van o.a. hennip. Op een deel van het terrein van 132 voet breed en 85 voet diep kwamen een woning, een stoofhuis en andere bijgebouwen.

De lijnbaan lag parallel aan de Oostenburgergracht, de tegenwoordige Conradstraat. Aan de Oostenburgergracht werd een woning gebouwd voor de equipagermeester en die tevens dienst deed voor de opslag van hennep en touw.
Achter de lijnbaan, zo ver mogelijk van de bebouwing af tegen de stadswal aan, stond het teerhuis onder verantwoordelijkheid van een eigen opzichter. Het teerhuis had een grote stoof en een teerketel met zolder voor het hekelen van de hennip. Het teerhuis was (aanvankelijk) rondom door een gracht omgeven om brandgevaar te voorkomen. Het gebouw had één verdieping. Op de begane grond werd teer bewaard en harpuis gemaakt en op de verdieping was een scheepsbeschieterswinkel.

Het enige dat nog over is van de lijnbaan zijn een klein gedeelte van de lijnbaan en het daarvoor liggende gebouw aan Oostenburg.

Logement van de Kamer van Zeeland

Wanneer de bewindhebbers van de Kamer van Zeeland voor de vergaderingen naar Amsterdam kwamen moesten zij natuurlijk onderdak vinden. In de eerste jaren van de Verenigde Oostindische Compagnie was er nog geen eigen logement voor de bewindhebbers van Zeeland en de overige kamers. Vanaf 1641 huurde de Kamer van Zeeland het huis de Gouden Zon aan de Singel (nu huisnummer 118) voor 1350 gulden per jaar. Vanaf 1673 had Zeeland een logement aan de Voorburgwal en later, waarschijnlijk vanaf 1777, was het Zeeuwse logement in een aangekocht pand aan de Kloveniersburgwal gevestigd.

Uitgevaren voor de Kamer van Amsterdam

Onderstaande tabel toont per jaar het aantal schepen dat van Patria uitgevaren is voor de Kamer van Amsterdam (gebaseerd op de gegevens in de database van de VOCsite).

jaar#
16026
16036
16041
16057
16065
16078
16082
16091
16106
161111
16123
16136
16147
16152
16162
16178
jaar#
16187
16199
162014
16217
16239
16245
16256
162610
162713
16287
16298
16309
16315
16325
16336
16348
jaar#
16353
163617
16377
16386
163911
164020
16414
164212
164311
16447
164510
164613
16475
16487
16499
16504
jaar#
16519
165212
16539
165423
165513
165611
16578
16589
16596
16609
166114
166214
166313
16648
16657
166610
jaar#
166713
166814
166911
167011
167119
16729
16738
16749
167515
167619
167710
167813
16793
168013
16816
168217
jaar#
168312
168414
16857
168610
168713
168811
16898
169012
169111
16929
169310
169418
169515
169611
16979
169810
jaar#
169923
170014
170115
170210
170318
170410
170515
170613
170714
170814
170913
171016
171113
171214
171313
171411
jaar#
171514
171614
171718
171813
171927
172013
172123
172212
172323
172423
172514
172619
172717
172821
172915
173020
jaar#
173111
173221
173312
173423
173515
173613
173727
173826
173914
174016
174120
174211
174316
174413
174512
174620
jaar#
174714
174814
174924
175014
175113
175219
175314
175413
17557
175616
175714
175811
175914
17605
176120
176211
jaar#
176316
176415
176514
176616
176717
176816
176917
17709
177121
177217
177316
177411
177519
177615
177716
177810
jaar#
177919
178014
17826
178318
178421
178516
178619
178721
178818
178917
179012
179115
179213
179313
179412

Hedendaagse getuigen van de Amsterdamse VOC-geschiedenis

Het voormalige Oostindisch Huis wordt tegenwoordig door de Faculteit der Politieke en Sociaal-Culturele Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam gebruikt. De pakhuizen van de Peperwerf staan er nog (Prins Hendrikkade 24). Aan de Oostenburgergracht is links van het geboiuw van de lijnbaan van de Admiraliteit op nr. 75-77 het VOC-gebouw te zien.

Bronnen

- Frijhoff, W. en M. Prak (red.), 2005. - Geschiedenis van Amsterdam : zelfbewuste stadstaat 1650-1813.
- Overvoorde, J.C. en P. de Roo de la Faille, 1928. - De gebouwen van de Oost-Indische Compagnie en van de West-Indische Compagnie in Nederland.
- VVV