Navigatie in 17e en 18e eeuw
Het spreekt voor zich dat voor een scheepvaart-onderneming als de Verenigde Oostindische Compagnie de navigatie op zee van vitaal belang was. De schepen werden uitgerust met verschillende soorten kaarten en tabellen, een aard- en hemelglobe en navigatie-instrumenten. Voor de positiebepaling werden twee methoden toegepast: plaatsbepaling aan de hand van gegist bestek en door metingen. Ook andere waarnemingen, zoals kleurveranderingen in het water, waarnemingen van land en waarnemingen van bepaalde soorten vogels en vissen, droegen bij tot de positiebepaling.
Routes
Driemaal per jaar vertrokken de vloten uit Nederland. In het voorjaar,
rond Pasen, vertrok de Paasvloot. In september vertrok de Kermisvloot
van de rede van Texel. Deze vloot was vernoemd naar de jaarlijkse
Amsterdamse kermis die al sinds de inwijding van de Oude Kerk in
de vroege middeleeuwen in de stad werd gehouden. In december vertrok
de Kerstvloot.
Aanvankelijk werden de routes die de Portugezen gebruikten aangehouden.
Er waren wel pogingen ondernomen om andere routes naar de Oost te
vinden (zie op de pagina over de Voorcompagniën),
maar die bleken geen verbetering. De Portugezen hadden de "wageweg"
uitgevonden. Door deze route te volgen vermeed men tegenwind bij
Senegal en voerde naar de Afrikaanse kust. Vanaf de Kaap de Goede
Hoop ging de Portugese route noordwaarts. Hendrik
Brouwer verkende echter in 1613 een route die vanaf de Kaap
iets zuidwaarts aanhield om dan langs de 38e breedtegraad in oostelijke
richting tot vlak voor de kust van West-Australië te varen.
Pas daar ging men noordwaarts. Hierdoor kon men profiteren van de
westenwinden die op deze route heersen. In 1617 werd besloten dat
voortaan alle schepen deze route, die in de seinbrief ( "seynbrief"), de zeilorder,
was vastgelegd, moesten volgen. Daardoor werd de reistijd ingekort
van één jaar tot vijf of zes maanden.
Positiebepaling op gegist bestek
De positie op zee kon worden bepaald aan de hand van het zgn "gegist
bestek". Voor het maken van een bestek zijn de volgende gegevens
nodig:
- de snelheid; te berekenen met een log en een zandloper; met behulp
van het log werd de snelheid van het schip door het water vastgesteld.
Het log bestond uit een plankje dat de vorm had van een cirkelsector.
De boogkant was verzwaard met lood. Het plankje werd overboord gezet
en de loglijn liep uit. Door het aantal op vaste afstand op de loglijn
bevestigde merktekens dat in 14 of 28 seconden uitliep, te tellen
kon de snelheid van het schip berekend worden.
- de mate van afdrijven; te berekenen door een boei aan een lijn
te laten drijven waarna met een kompas de hoek van het afdrijven
kan worden berekend; het kompas is door de Chinezen uitgevonden
en door de Arabieren in de 12de eeuw naar Europa gebracht; met behulp
van een kompas kon men een bepaalde, vaste koers volgen.
- de maat; de gemiddelde afstand die een zeilschip per uur aflegde,
werd als maat gehouden (mijl);
- de koers; uitgezet met een passer en een lineaal op een kaart
waarop lijnen waren getrokken tussen herkenbare punten.
Aan de kust en in zee-engtes was de snelheid van de zeestromingen
soms redelijk te schatten, zodat deze meegenomen kon worden in de
berekeningen. Met de verschillende snelheden van zeestromingen kon
men op open zee geen rekening houden, zodat de einduitslag soms
een flinke afwijking vertoonde ten opzichte van de werkelijkheid.
De op grond van gestuurde koers, gemeten snelheid, indien mogelijk
de geschatte stroomsnelheid en gevaren tijdsduur bepaalde positie,
het "gegist bestek", werd op de scheepskaart ingetekend.
Pas toen John Harrisson in 1762 een nauwkeurige chronometer wist
te ontwikkelen, werd nauwkeuriger lengtebepaling mogelijk.
Positiebepaling met navigatie-instrumenten
Om de positie op zee te meten moeten een breedte- en lengtemeting
worden uitgevoerd. Een hemelglobe werd gebruikt om de plaats van
de sterren te vinden, die op een bepaald moment boven de horizon
staan. Breedtebepaling aan de hand van het sterrenstelsel was al
in de 15e eeuw bij de Portugezen bekend, maar eeuwen eerder gebruikten
de Arabieren al de kamal voor de breedtebepaling. De poolster staat
aan de noordpool recht boven de waarnemer, dus in een waarnemingshoek
van 90º t.o.v. de horizon. Aan de evenaar staat hij net boven
de horizon, dus een waarnemingshoek van 0º. Door het meten
van de hoek kon dus 's-nachts op het noordlijk halfrond de breedtegraad
worden bepaald met behulp van de poolster omdat de hoogte van de Poolster vrijwel gelijk is aan de breedtegraad. Op het zuidelijk halfrond, waar de Poolster nooit te zien is,
en overdag kon de hoogte van de zon als zij op haar hoogste punt
stond worden gebruikt. Met behulp van tabellen werd de meting omgerekend
naar een breedte-positie. Met hoekmeetinstrumenten als kwadrant,
zeeastrolabium, jakobsstaf of sextant (zie voor beschrijvingen van
deze instrumenten hieronder) kon overdag de hoogte van de zon of
's nachts van de Poolster worden gemeten. Op de instrumenten was
af te lezen op hoeveel graden noorder- of zuiderbreedte het schip
zich bevond.
Het nauwkeurig bepalen van ooster- en westerlengte was tot ver in
de 18e eeuw nog een probleem, want daar waren aanvankelijk nog geen
hulpmiddelen voor. Omdat de aarde draait kon niet van een min of
meer vast punt, zoals de poolster, worden uitgegaan. Er waren verschillende
benaderingsmethoden.
De bepaling van de lengtepositie kon worden berekend aan de hand
van de kompasvariatie (declinatie). Het verschil tussen het magnetische noorden
en het geografische noorden wordt op verschillende lengteposities
als kompasvariatie waargenomen. Plancius heeft hiervoor tabellen
gemaakt. Op volle zee werd de plaatselijke variatie berekend uit
het verschil tussen de ochtendpeiling van de plaats van opkomts
van de zon en de avondpeiling van de plaats van ondergang van de
zon. In de loop van de tijd verplaatst de magnetische noordpool
waardoor de methode niet zo betrouwbaar was.
Het tijdverschil per 15º over een breedtecirkel is één
uur. Men had de beschikking over tabellen die het tijdstip van zonsopkomst
ten opzichte van de Amsterdamse tijd aangaven. Hiervoor was echter
wel een nauwkeurig uurwerk nodig die gedurende de hele reis goed
bleef functioneren.
Tegen het eind van 17e eeuw kwamen er tabellen waarin de veranderde
positie van de maan ten opzichte van de sterrenbeelden, die op elke
positie op aarde hetzelfde wordt waargenoemen, was vastgelegd. De
hiervoor vereiste waarnemingen konden vrij moeilijk met de toen
gebruikte instrucmenten worden uitgevoerd.
Bepaling van de diepte van het vaarwater werd met het dieptelood gedaan. Evenals de loglijn had ook de dieplijn op regelmatige afstanden merktekens. De eenheid van de afstand was vadem. Het vele kilo's zware lood was cilinder-vormig met een uitholling aan de onderkant. Door hier hard vet in te smeren bleef er bodemmateriaal aan het dieptelood kleven en kon men aan de hand van de diepte van het water en de bodemgesteldheid mede bepalen waar men zich bevond en of de plaats geschikt was om te ankeren.
Carthografie
De VOC gebruikte haar eigen kaarten. In die periode behoorde de
kwaliteit van de Nederlandse kaarten tot de hoogste ter wereld.
De kaarten werden aanvankelijk uitsluitend in Amsterdam met de hand
vervaardigd. In de tweede helft van de 17e eeuw kwam er ook in Batavia
een atelier en werden kaarten ook wel elders, zoals op Ceylon of
Kaap de Goede Hoop vervaardigd. De Kamer van Zeeland vervaardigde
te Middelburg haar eigen kaarten. De kaarten die gebruikt werden
voor de lange reizen van Nederland naar Indië werden meestal
op perkament getekend; de kaarten die in Indische wateren werden
gebruikt vooral op papier.
Nederlandse kaartenmakers gebruikten de Ferro-nul-meridiaan die over het Canarische Eiland El Hierro (ofwel Ferro) liep. Die Ferro-nul-meridiaan verschilt
ca 18 graden met de huidige Greenwich-nul-meridiaan).
Amsterdam ligt dan op 22º55' OL (bij de Greenwich-nul-meridiaan
op 4º45' OL).
Een leeskaart was een beschrijving van kusten, havens, stromen en
getijdetabellen, dieptepeilingen, bodemkenmerken, bakens en opvallende
herkenningspunten. De leeskaarten waren voorzien van kaarten, schetsen
en afbeeldingen.
Naast grootschalige kaarten van kusten werden ook kleinschalige
paskaarten gebruikt. Een paskaart is een kaart van een hele oceaan
of grote delen daarvan. Deze kaarten bevatten een topografische
weergave van kustlijnen, rivieren en eilanden en zijn voorzien van
een verdeling in lengte- en breedtegraden.
De kaarten werden als bedrijfsgeheim beschouwd. In 1655 werd besloten
de vier hoofdofficieren van elk schip (de schipper, de opperstuurman,
de onderstuurman en de derde waak) een lijst te laten ondertekenen
waarop de dure navigatiemiddelen en de geheime kaarten, stuk voor
stuk waren vermeld.
Navigatieinstrumenten
Het quadrant is een navigatieinstrument in de vorm van een
van hout of brons gemaakt kwart van een cirkel. Het instrument werd
met één rechthoekszijde gericht naar het hemellichaam,
een schietlood gaf de gemeten hoek weer. Het quadrant was minder geschikt
voor hoekmetingen bij slecht weer, omdat de slingeringen van het schip
ook het schietlood in beweging brengen.
Een astrolabium is verfijnder dan de quadrant, maar met dezelfde
werking. De draaiende zichtpijl, de Alhidade, werd gericht op een
hemellichaam waarna de hoogte eenvoudig kon worden afgelezen. Het astrolabium werd ook gebruikt om de tijd te bepalen. Het instrument werd daarvoor ingesteld op de datum van de waarneming en met de alhidadewerd de plaats van enkele vaste sterren bepaald. Daaruit kon men het uur bepalen: uit de uurhoek werd de sterretijd bepaald en door omrekening de zonnetijd.
Het
astolabium werd opgevolgd door de jacobsstaf en later octant en sextant.
De Jacobsstaf is ontstaan uit de Arabische kamal; een plank
met een vierkant gat waaraan een snoer met knopen op vaste afstand
hing. De bedoeling was de zon aan de bovenkant en de horizon aan de
onderkant van het gat in het plankje te krijgen waarop het aantal
knopen de hoogte aangaf. Bij een Jacobsstaf werden de verschuifbare
zijstukken zo geschoven dat langs de onderste punten de horizon en
langs de bovenste punten het hemellichaam werd waargenomen. Op de
staf kon dan op een logaritmische schaalverdeling de hoogte in graden
worden afgelezen.
Het meten van de hoogte van de zon had als groot nadeel dat met de bovengenoemde instrumenten recht in de zon gekeken moest worden. Bij de Davisquadrant werd dit vermeden.
In de 18e eeuw werd de Jakobsstaf eerst opgevolgd door de octant (1731)
en later door de sextant. Deze instrumenten waren nauwkeuriger en
omdat er indirect werd gemeten via twee spiegels en schutglaasjes
hoefde men niet recht in de zon te kijken.
De octant heeft een raamwerk ter grootte van eenachtste deel
van een cirkel (45º). De octant moet vertikaal worden gehouden.
Als de horizon, de opening in het kimvizier en de lijn in het oogvenster
op één lijn liggen, is dat het geval. De alidade wordt
dan zodanig verdraaid dat de alidadespiegel de weerspiegeling van
de zon in het midden van de kimspiegel projecteert. De waarnemingshoek
kan dan worden afgelezen op het snijpunt van de alidade en de gradenschaal.
De sextant is ontwikkeld uit de octant en heeft een raamwerk
ter grootte van eenzesde deel van een cirkel. Het meetbereik is daardoor
vergroot ten opzichte van dat van de octant.
Tijdmeting
Het tijdstip van de dag werd berekend met zandlopers, die aan boord meestal een half uur liepen en dan moesten worden omgedraaid. De hoogste zonnestand werd aangegeven met acht glazen. Een wacht duurde acht glazen (vier uur). Het aantal glazen werd aangegeven met een bel. Een voorbeeld:
12:00 uur 4 dubbele slagen | ||
12:30 uur 1 enkele slag | 13:00 uur 1 dubbele slag | |
13:30 uur 1 dubbele en 1 enkele slag | 14:00 uur 2 dubbele slagen | |
14:30 uur 2 dubbele en 1 enkele slag | 15:00 uur 3 dubbele slagen | |
15:30 uur 3 dubbele en 1 enkele slag | 16:00 uur 4 dubbele slagen |
Om de wacht te bekorten keerden de zeelui soms de glazen te vroeg
om, het zogenaamde "zandeten". Op den duur ontstonden
hierdoor grote tijdsverschillen.
De Nederlandse marine gebruikt nu nog steeds de volgende benamingen
voor de wachten die ook al in de 17e eeuw werden gebezigd.
00:00 - 04:00 uur | hondenwacht | |
04:00 - 08:00 uur | dagwacht | |
08:00 - 12:00 uur | voormiddagwacht | |
12:00 - 16:00 uur | achtermiddagwacht | |
16:00 - 20:00 uur | platvoetwacht | |
20:00 - 24:00 uur | eerste wacht |
Om de stuurlui niet steeds dezelfde wacht te laten lopen werd de platvoetwacht vroeger vaak in tweeën verdeeld (eerste platvoetwacht van 16:00 tot 18:00 uur en de tweede platvoetwacht van 18:00 tot 20:00 uur).
Kalenders
Nu wij het toch over tijdmeting hebben, is het ook goed om te vermelden dat in de Republiek in de 17e eeuw twee verschillende kalenders gebruikt werden. De oude kalender was de Juliaanse kalender. In 1582 heeft paus Gregorius XIII de kalenderhervorming doorgevoerd en de Gregoriaanse kalender, in feite een nauwkeuriger kalender, ingevoerd. In de Gregoriaanse kalender was het in 1582 10 dagen later dan volgens de Juliaanse kalender; het begin van de lente kwam daarbij op 21 maart te vallen, 10 dagen eerder). Een jaar volgens de Juliaanse kalender was precies 365,25 dagen, met één keer in de vier jaar een schrikkeljaar waarin het jaar 1 hele dag langer duurde. Het Gregoriaanse jaar ("tropisch jaar") duurt ongeveer 365,2422 dagen. Omdat een compensatie van één schrikkeljaar in de vier jaar niet uitkomt zijn alleen eeuwjaren die door 400 deelbaar zijn schrikkeljaren. Op de verdere technische details gaan wij hier niet in. Katholieke landen, en dus ook de zuidelijke Nederlanden, gingen snel mee met de kalenderhervorming, maar protestantse landen hadden soms meer dan een eeuw nodig om over te schakelen op de nieuwe kalender. Onder druk van Willem van Oranje die het nut er wel van inzag om ook over te schakelen, werd in Holland en Zeeland per 1 januari 1583 de Gregoriaanse kalender al ingevoerd. De overige Noord-Nederlandse gewesten gingen pas in 1700 en 1701 over. Omdat 1700 geen schrikkeljaar was volgens de nieuwe kalender, was het verschil tussen beide kalenders vanaf 1700 11 dagen. Engeland ging over in 1752, Zweden en Finland in 1753. Rusland en Griekenland pas in 1918 resp. 1923 waarbij het verschil inmiddels 13 dagen was geworden. Voor de duidelijkheid werden vaak de data in beide kalenders weergegeven of het werd er bij vermeld welke kalender gehanteerd werd, de "Oude Stijl" of de "Nieuwe Stijl". Het is dus van groot belang bij verifiëren van data in (historische) bronnen goed in het achterhoofd te houden dat data volgens twee verschillende kalenders genoteerd kunnen zijn.
Bronnen
[1] Akveld, Leo (samenst. en eindred.), 2005. Koersvast : vijf eeuwen navigatie op zee. - Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2005. - 287 p., [nl, en]
[2] Kamer, H.N., 1995. Het VOC-retourschip : een panorama van de 17de- en 18e-eeuwse Nederlandse scheepsbouw. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1995. - 240 p., [nl]