Batavia (1628)
(ook Battavia)
Kenmerken
Kenmerken
Scheepstype | spiegelretourschip |
Bouw | gebouwd in 1628 voor de Kamer van Amsterdam op een werf in [Amsterdam] |
Gebruik | in gebruik bij de VOC vanaf 1628 tot 04/06/1629 (vergaan, Houtman Abrolhos, Australië) |
Lengte | 160 voet (53 m) |
Breedte | 36 voet |
Holte | 12 1/2 voet |
Bewapening | 24 kanonnen |
Beschrijving
Beschrijving
In maart 1626 werd tot de bouw van de Batavia besloten door de Heren XVII. De Batavia had 1100 m2 zeiloppervlak. Haar eerste en laatste reis was er één die tot op de dag van vandaag bij vele bekend is vanwege de stranding van het schip en de bloedige muiterij die daar op volgde. Minder bekend is dat het schip een zeer kostbaar sieraad aan boord had met als doel om verkocht te worden in India. Dat was de Grote Camee, Gemma Constantiniana. De Batavia is vergaan op de Houtman Abrolhos aan de westkust van Australië. Op het volgende tabblad wordt dit uitgebreid beschreven.
Een authentieke replica van dit schip is in Lelystad gebouwd onder leiding van scheepsbouwer Willem Vos en te bewonderen op de Bataviawerf te Lelystad.
De ramp
Details van het vergaan
Vergaan: | 04/06/1629, op de route Kaap de Goede Hoop - Indië |
Ligging: | Australië; Houtmanrotsen; Morningrif (28°29.422 ZB, 113°47.603 OL) |
Lading | 12 kisten zilveren muntgeld en goud t.w.v. 260.000 gulden, luxe gebruiksgoederen, zilverwerk voor Mogol-keizer Janghir, laken, wijnen, kaas, schitterende kleding, handelswaar etc. en een kistje met zeer kostbare juwelen (o.a. een grote camee van agaat (21x30 cm) die in het jaar 312 voor de Romeinse keizer Constantijn was gesneden en te koop was aangeboden door de Antwerpse schilder Rubens). Een andere schat was de 'Rubens Vaas' met afbeeldingen van Pan, gesneden uit een enkele agaat. Bovendien waren aan boord 130 grote blokken bewerkt zandsteen, die een poort moesten gaan vormen in de nieuwbouw van het Kasteel van Batavia (fungeerde tijdens de reis als ballast). |
Toedracht | De 'Batavia' maakte deel uit van een vloot van zeven VOC-schepen die op 28 oktober 1628 van Texel zeil zette. Het waren de Batavia, Buren, Dordrecht, 's-Gravenhage, Assendelft, Kleine David en Zaandam (Saerdam). De vloot lag al op 26 oktober zeilklaar maar de commandeur van de vloot, Jacques Specx, had nog meer tijd nodig om zijn zaken te regelen; hij wilde eerst trouwen. Slechts enkele dagen tevoren, op 25 oktober 1628, was hij door de Heren XVII tot eerste ordinaris Raad van Nederlands-Indië benoemd. Het is daarom wel te begrijpen dat hij meer tijd nodig had. Hierdoor is besloten de zeven schepen onder commando van de Antwerpenaar Francisco Pelsaert, opperkoopman bij de VOC, aan boord van de Batavia, te laten vertrekken. Als Specx aan boord van zijn schip Frederik Hendrik de vloot weer zou inhalen zou de hele vloot van acht schepen weer onder Specx komen. Specx is echter pas eind januari 1629 in ander vlootverband, waaronder ook de Frederik Hendrik, vertrokken. De Kermisvloot van 1628 bestond dus uit zeven schepen waaraan de Galiasse zich nog toevoegde. Voor de Batavia was het de eerste reis naar de Oost. Adriaen Jacobsz. was schipper van de Batavia en stond in rang onder de commandeur. Er bevonden zich 341 opvarenden aan boord, 303 mannen en jongens in dienst van de VOC en 38 vrouwen en kinderen als passagiers. De Batavia liep bij vertrek al aan de grond, maar raakte weer los en kon de reis de volgende dag voortzetten. Op de rede van Duins moest de vloot wachten op gunstige wind om het kanaal door te komen. De Galiasse, die eind december, vertrokken was, voegde zich dankzij en voorspoedige reis nog voor Kaap de Goede Hoop bij de vloot. Schipper Adriaan Jacobz, die tijdens de reis vergeefse pogingen deed Lucretia Jansdr. van der Mylen te verleiden, maar steevast werd afgewezen, gaat ondanks een verbod van Pelsaert om aan land te gaan, aan de Kaap de Goede Hoop met het dienstmeisje van Lucretia, Swaentje Hendricx, en Hieronymus Cornelisz van boord en komt dronken terug. Jacobz, die na hun vorige reis op de Dordrecht een grondige hekel had gekregen aan Pelsaert, wordt berispt door de scheepsraad waarna hij, aangemoedigd door Cornelisz. zint op muiterij. Met de hoogbootsman Evertsz. en een paar anderen beraamt hij een plan om van de andere schepen weg te zeilen om het schip over te kunnen nemen; wapens zouden gestolen worden uit de voorraadkamers en het soldaten-verblijf zou worden dichtgetimmerd. De natuur komt Jacobz te hulp want de vloot komt in stormen terecht zodat het contact met de andere schepen verloren raakt en de Batavia alleen verder gaat. Jacobsz. zocht naar een situatie om het scheepsvolk aan zijn kant te krijgen. De schipper krijgt het idee dat de hoogbootsman Evertsz. uitvoert: op 14 mei wordt Lucretia aangerand door acht mannen en met drek ingesmeerd. De opzet was om wanneer Pelsaert de daders hiervoor zou straffen het schip over te nemen met 120 man en Pelsaert en 200 anderen overboord te gooien. Daarna zouden ze andere VOC-schepen gaan overvallen. Maar Pelsaert kon tijdens zijn verhoor niet vaststellen wie de daders waren geweest. Het slachtoffer zelf had echter de stem van hoogbootsman Jan Evertsz herkend. Maar Pelsaert stelt behandeling van deze zaak uit tot zij in Java aangekomen zijn en voorkomt op die manier een muiterij op volle zee. Jacobz wordt naarmate de reis vordert steeds onverschilliger en laat het navigeren voornamelijk over aan anderen. Op 4 juni 1629 zijn ze volgens Jacobz nog ver van het Zuidland (Australie), maar 's nachts tussen 3 en 4 uur loopt de Batavia bij vloed op het Morning Reef van de Houtman Rotsen (Houtman Abrolhos; Frederick Houtman was hier in 1619 geweest en liet de gevaarlijke rotsen intekenen op de kaart) ten westen van Australie. Ongeveer 30 mannen kwamen bij de schipbreuk om. Het schip zat muurvast. Pelsaert besluit de overlevenden onder te brengen op twee van de vlakbij gelegen eilandjes. Dat lukt tot sterke zeegang het onmogelijk maakt de Batavia met de sloepen te naderen. Zeventig mannen, waaronder onderkoopman Cornelisz blijven op het gestrandde schip achter en beginnen het onmiddelijk te plunderen. Op het grootste eiland waren 180 mensen onder wie bijna alle vrouwen, op het kleinere ca. 40 personen. Pelsaert en Jacobsz. zaten op het kleine eiland. Hier bleven ook de sloep en de jol. Voor deze kleine groep was er bovendien veel meer water beschikbaar dan voor de grotere groep. De schipbreukelingen op het eiland beschikken slechts over enkele vaatjes water. Hoewel hij zelf wilde wachten tot de storm af nam om dan eerst voorraden en lading van het schip te halen, besluit Pelsaert op aandringen van Jacobsz. en anderen met de grootste boot water te gaan zoeken. Jacobsz. en Evertsz. stellen een bemanning samen. Op 6 juni vertrek de boot in alle vroegte om op de andere eilanden of op het vaste land van Zuidland water te gaan zoeken. Op drie na waren alle schipbreukelingen van het kleine eiland aan boord. Elf zeelieden die geen zin hebben in een langdurig verblijf op het eiland voegen zich de volgende dag met de kleinere boot bij de expeditie. Pelsaert bepaalt dat wanneer er een voldoende grote voorraad water gevonden is om de schipbreukelingen te laten overleven, de boot naar Batavia gaat om hulp te halen. De kleine boot gaat bij een landingspoging op het Zuidland verloren waardoor de bemanning moet overstappen op de boot van Pelsaert. De drie niet gewekte achterblijvers van het kleine eiland waarschuwden de 180 schipbreukelingen op het andere eilandje (later Batavia’s Kerkhof genoemd); het eilandje waarvan Pelsaert stiekem vertrokken was werd door de anderen 'Verraderseiland' genoemd. Omdat de boot door stroom en wind snel naar het noorden gedreven is en het moeilijker is terug te keren naar het wrak besluit Pelsaert direct naar Batavia te varen. De met 45 mannen, twee vrouwen (waaronder de zwangere Swaentje Hendricx) en één kind zwaar beladen boot overbrugt de 1200 zeemijlen naar Java in twee weken. Op 3 juli 1629 worden de schipbreukelingen in Straat Sunda door de Frederik Hendrik opgepikt en op 7 juli bereiken zij Batavia. Daar klaagt Pelsaert Jacobsz. en Evertsz. aan bij de gouverneur-generaal Coen. Evertsz. wordt gehangen wegens aanranding van Lucretia en Jacobsz. belandt in de gevangenis. Gouverneur-generaal J.P. Coen geeft Pelsaert de opdracht om terug te keren naar de Batavia om lading en overlevenden te redden. De in allerijl geloste 'Saerdam' vaart met 26 man bemanning op 15 juli uit en bereikt, door slechte weersomstandigheden en omdat de posite van het wrak verkeerd was ingeschat, pas half september de Abrolhos. Een boot vol vreemd uitgedoste muiters geeft zich over waarna Pelsaert te horen krijgt wat er tijdens zijn afwezigheid is gebeurd. Na zijn vertrek was de Batavia langzaam in stukken gebroken. De mensen die zich nog aan boord bevonden lieten zich met wrakhout naar het eiland, dat inmiddels Batavia's Kerkhof was gedoopt, drijven. Ook Hieronymus Cornelisz spoelde, zich drijvende houden aan een deel van de boegspriet, na twee dagen aan. Ongeveer de helft van de mannen kwam hierbij om. Cornelisz. was de hoogste in rang en nam de leiding. De eerste dagen was er een groot tekort aan drinkwater. Velen stierven hierdoor. Na zes dagen begon het hevig te regenene en was het drinkwaterprobleem opgelost. Een maand later beraamde Cornelisz. een plan om het reddingsschip, dat zeker door de VOC gestuurd zou worden, te overmeesteren. Hij had voor zijn plannen 40 man nodig; van de rest zou hij zich ontdoen. 23 Soldaten, onder leiding van Wiebe Hayes, werden er met zelf gemaakte vaartuigen op uitgestuurd om water te zoeken op nabij gelegen eilanden. Cornelisz. ging er van uit dat zij niets zouden vinden en zouden omkomen. Toen de soldaten water hadden gevonden en vuren, ten teken dat ze water hadden en er een boot gestuurd moest worden, werden ontstoken, stuurde Cornelisz. geen boot. De mannen konden echter makkelijk overleven omdat op dit eiland, West-Wallabi voldoende eten en drinken te vinden was. Intussen verdeelde Cornelisz. de andere schipbreukelingen over drie eilanden, Batavia’s Kerckhof, Verraders Eiland en Robben Eiland. De moordpartijen begonnen op Verraders Eiland. Aanvankelijk in het geheim, maar al snel, toen iedereen wist wat er gebeurde, openlijk. Cornelisz. bepaalde wel wie en hoe er vermoord moest worden, maar deed dat nooit zelf. De meeste mannen deden uit lijfsbehoud mee met Cornelisz. Om zogenaamd water te halen werden mensen met de boot er op uit gestuurd en vervolgens door handlangers overboord gegooid. Wanneer een enkeling zich toch zwemmend wist te redden en bij Cornelisz. klaagde, werd hen alsnog de schedel ingeslagen. Zieken en kinderen werden met messen vermoord, anderen met zwaarden of met handen en voeten gebonden in zee gegooid. Twaalf vrouwen werden vermoord; de overblijvende zeven vrouwen werden misbruikt. Lucretia was voor Cornelisz. en de oudste dochter van dominee Bastiaens, Judith, voor zijn vertrouweling Coenraat van Huijssen. De overige vrouwen moesten ieder ter wille zijn. Terwijl de dominee en zijn dochter met de muiters moesten meeeten, werden zijn vrouw, zijn overige zes kinderen en hun dienstmeisje door zes man afgeslacht. Nog voordat Bastiaens terugkeerde waren alle lijken begraven. Op 16 augustus waren 124 moorden gepleegd en waren er op Batavia's Kerkhof nog 40 mensen in leven. Sommigen van de schipbreukelingen probeerden zichzelf in veiligheid te brengen op het eiland waar Wiebe Hayes en de soldaten zaten. Van hen hebben 25 man dit eiland gehaald; de overigen werden door de muiters hiervan verhinderd en vermoord. Uiteindelijk was de omvang van Hayes'groep 48 man. Een van de vluchters wist het eilandje te bereiken in een zelfgemaakte sloep. Nu kon deze groep ook naar een eventueel langskomend schip varen. Hayes voorzag een aanval op zijn eiland door de muiters en bouwde twee fortjes en maakte wapens. Half juli werd de eerste aanval afgeslagen en enkele dagen later de tweede, deze keer o.l.v. Cornelisz. zelf. In tegenstellling tot Hayes' mannen hadden Cornelisz. mannen op Batavia's Kerkhof gebrek aan water en voedsel en waren daardoor verzwakt. Bij terugkeer op hun eiland werd chirurgijn Frans Jansz. op beestachtige wijze vermoord. Hierna werd de dominee ingeschakeld om het via onderhandelen te proberen. Uiteindelijk werd een accoord gesloten dat Hayes hun sloep zou ruilen tegen broodnodige kleren. Ondertussen probeerde Cornelisz. Franse soldaten in de groep van Hayes op te zetten tegen Hayes. Hayes werd echter ingelicht en toen Cornelisz. en vijf getrouwen op West-Wallabi voet aan land zette werd Cornelisz. gevangen genomen en vier getrouwen gedood; één man, Wouter Loos, wist te ontkomen. Wouter Loos werd de nieuwe leider van de muiters. Twee weken later, op 17 september, werd opnieuw een aanval op Hayes uitgevoerd. Deze keer onder leiding van Wouter Loos om Cornelisz. te bevrijden. Het was een hard gevecht. Plotseling staakten de muiters de strijd toen zij zeilen aan de horizon zagen. Op 17 september bereikte Pelsaert met de Saerdam de eilanden. Wiebe Hayes roeide naar Pelsaert en deed hem verslag van het gebeurde en waarschuwde hem voor het plan van de muiters het schip te kapen. Pelsaert ging direct terug naar de Saerdam en beval Hayes Cornelisz. naar het schip te brengen. De muiters roeiden ook naar de Saerdam. Hen werd niet toegestaan bewapend aan boord te komen. Nadat ze hun wapens overboord hadden gegooid, gingen zij aan boord van de Saerdam en daar werden ze direct overmeesterd. De volgende dag werden tien van Hayes mannen goed bewapend naar de overgebleven muiters gestuurd. Die zagen in dat er niets meer te redden viel en gaven zich over. De verhoren door de scheepsraad van de Saerdam vonden aanvankelijk plaats op de Saerdam. Maar de volgende dag werden zij verplaatst naar Batavia's Kerkhof. Na verhoor werden de muiters weer naar Robben-eiland gebracht. Pijniging door het volgieten met water was zelden nodig om de verdachten te laten spreken. Overigens was een bekentenis tijdens pijniging, waar ook een gegronde reden voor moest zijn, niet geldig; de bekentenis moest later opnieuw gedaan worden. Aanvankelijk ontkende Cornelisz. en probeerde hij herhaaldelijk de scheepsraad te misleiden door te bekennen en daarna de bekentenis weer in te trekken, maar later bekende hij alles. Op 28 september hadden alle verhoren plaatsgevonden. Besloten werd om de gevaarlijkste muiters niet naar Batavia te brengen om schip en bemanning niet in gevaar te brengen. Jeronimus Cornelisz. probeert nog zelfmoord te plegen om zijn vonnis te ontlopen, maar neemt te weinig gif in. Op 2 oktober werden de vonnissen op Robben-eiland voltrokken. Bij Cornelisz. werden eerst zijn beide handen afgehakt voordat hij werd gehangen. Bij vier muiters werd voordat zij gehangen werden, één hand afgehakt en twee werden gehangen zonder afhakken van hun handen. Op 15 november vertrok de Saerdam van de rampplek. De twee jongste muiters, de aanvankelijk tot de doodstraf veroordeelde Jan Pelgrom de Bije van Bemmel en Wouter Loos, werden op het vaste land van Zuidland (Australië) afgezet om te zoeken naar voor de VOC waardevolle zaken. Van hen is niets meer vernomen en geen spoor teruggevonden hoewel nog jaren later VOC-schepen naar hen moesten uitkijken. De Saerdam bereikte Batavia op 5 december. De verdachten die nog niet veroordeeld waren, moesten zich opnieuw, nu voor de Raad van Justitie, verantwoorden. Daarbij kwamen nog meer onvoorstelbare gruwelijkheden aan het licht. Eind januari 1630 werden de vonnissen geveld. Alsnog werd één dader geradbraakt en vijf gehangen; de rest werd milder gestraft en mocht blijven leven. Degenen die niet met de muiters meegedaan hadden werden beloond. Wiebe Hayes werd rijkelijk beloond met aanzienlijke salaris-verhoging en bevordering. In maart 1631 werd de zaak van de nog steeds in voorarrest zittende schipper Jacobsz. aan de Heeren XVII voorgelegd. Omdat men onvoldoende bewijs tegen hem had is hij vrijgelaten. De eilanden groep waar de 'Batavia' is vergaan ligt ten westen van Northampton aan de westkust van Australië, en heet thans de Wallabi Group (Houtman Rocks). Batavia's Kerkhof heet thans Beacon Island; het eiland waar Pelsaert landde heet nu East Wallabi en het Hoge eiland West Wallabi. De Batavia is vergaan ten zuiden van het Robben eiland dat ligt tussen Batavia's Kerkhof en het Hoge eiland. |
Berging | Pelsaert had gespecialiseerde duikers, vier uit Gujarat (India) en twee Nederlanders, meegenomen om de kostbare lading uit het wrak te bergen. Vrijwel alle juwelen heeft hij op Batavia's Kerkhof teruggevonden. De duikers haalden 11 van de 12 kisten met goud en zilvergeld uit het wrak. De twaalfde kist was geopend door de muiters en de inhoud te veel verspreid. Pelsaert heeft er persoonlijk voor gezorgd dat de kostbare Grote Camee veilig in Batavia aankwam. Na verschillende vergeefse pogingen de camee in India en Batavia te verkopen, is de camee met de bezittingen van opperkoopman Elias Boudaen na diens overlijden in 1652 naar Nederland gekomen. Pas in 1765 duikt de camee weer op tijdens een veiling. Het wisselde nog een paar keer van eigenaar tot het uiteindelijk in 1823 door Koning Willem I werd aangekocht voor 50.000 gulden. Nu nog steeds ligt het in Rijksmuseum het Koninklijk Penningkabinet in Leiden. In de jaren zeventig is het wrak van de Batavia is teruggevonden en opgegraven. |
Musea | Het Maritime Museum in Fremantle, West Australia, heeft een permanente tentoonstelling betreffende de Batavia. Resten van het schip en geborgen voorwerpen (waaronder de poort) worden hier getoond. In het Rijksmuseum van Oudheden bevindt zich de Grote Camee. En de Rubens Vaas bevindt zich in de Walters Art Gallery, Baltimore, USA. |
Reizen
Reisgegevens
vertrek op | van | naar | aankomst op | kamer | schipper | ||
29/10/1628 | Texel | (VERGAAN) | 04/06/1629 | Amsterdam | Adriaan Jakobsz. | ||
Bij vertrek met bestemming Indië bestond de kermisvloot, die onder commando stond van Francisco Pelsaert, uit de schepen Assendelft, Batavia, Buren, Kleine David, Dordrecht, Galiasse, 's- Gravenhage en Zaandam. | |||||||
over:
|
|||||||
De Batavia liep bij vertrek van de vloot op 28 oktober 1628 al aan de grond, maar raakte weer los en kon de reis naar de Oost de volgende dag beginnen. |
Bronnen
Bronnen
• RGP-GS166, 1979. Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th centuries, Volume II, Outward-bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape (1595-1794). - Den Haag: Martinus Nijhoff, 1979. - 765 p., [en] - ISBN 90-247-2270-5
• Roeper, Vibeke, 2002. De schipbreuk van de Batavia 1629. - Zutphen: Walburg Pers, 2002. - 253 p., [nl] - ISBN 90-5730-234-9
• Roeper, Vibeke, et al., 1995. De Batavia te water. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1995. - 112 p., [nl] - ISBN 90-6707-382-2
• Spruit, R., 1987. J.P. Coen : dagen en daden in dienst van de VOC. - Houten: De Haan, 1987. - 128 p., [nl] - ISBN 90-269-4230-3