Bewapening van de VOC in de 17e eeuw

Inleiding

Geschut, geweren en ammunitie werden niet door de Verenigde Oostindische Compagnie in eigen beheer gemaakt. Dit werd besteld bij gespecialiseerde bedrijven. In alle grote steden waren wel wapenmakers gevestigd. Enkele steden hadden één of meer geschutgieterijen. Het belang van goede kwaliteit werd vanaf het begin onderkend en de Kamer van Amsterdam stelde al in 1619 voor om musketten en andere geweren niet aan te nemen voordat ze waren getest [4] . De Kamers moesten op de door hen ingekochte wapens hun merk laten slaan. Op de jaarlijkse vergadering van de Heren XVII moesten monsters van de inkoop worden meegenomen om te laten controleren[4].

Handvuurwapens

De bewapening van de militairen van de VOC die naar Azië gingen bestond uit:

sergeanten of bevelvoerenden over soldaten hellebaard
officieren partisaan als onderscheidingsteken
soldaten musket of snaphaan

In de jaren 80 van de 17e eeuw was er een meningsverschil betreffende de geweerkeus. De Heren XVII zond vanaf omstreeks 1680 alleen nog maar musketten met snaphaansloten naar Azië. De geweren met lontsloten moesten terug gezonden worden naar Nederland. De vuursteensloten waren echter moeilijk te onderhouden, vuurstenen moeilijk te krijgen en door het vochtige klimaat weigerden de vuursteensloten vaak. Uiteindelijk werden weer musketten met lontsloten naar Azië gestuurd[4].

De VOC wilde het liefst geweerlopen uit Nederland zelf gebruiken, het liefst uit Utrecht. Als het niet anders kon dan moesten de lopen uit het Duitse Essen komen. De voorkeur had een kaliber van 14 kogels in een pond. In het veld werden kleinere kogels gebruikt zodat de snel vervuilde loop snel kon worden herladen. De forquetstokken die bedoeld waren om een musket te ondersteunen werden in 1669 afgeschaft omdat ze in Azië van weinig nut bleken te zijn. In 1688 werd besloten geweren met bajonetten naar Azië te sturen. Blanke wapens werden ook meegezonden. Schippers gebruikten degens vooral voor ceremoniele doeleinden. Soldaten die naar Ceylon gingen kregen vanaf 1670 houwers mee[4].

Omdat de reis naar Azië lang duurde werden de wapens met olie of vet ingesmeerd en verpakt in nat oliepapier. Desondanks werd geadviseerd de wapens tijdens de reis enkele keren schoon te maken. Lonten werden bewaard in speciale houten kisten waarvan de naden met pek waren dichtgesmeerd[4].

bak
ook Bakverblijf en voorkasteel. [1] Voorste afgeschoten deel van het verdek, meestal het verblijf van de matrozen en andere bemanningsleden met een lage rang. [2] De bak was ook de benaming van de eetbak (of balie) waaruit gegeten werd, [3] van de ploeg mannen die te samen aten (bij de VOC bestond een bak uit 7 man) of [4] van een schotel of kom, ook tinnen of metalen etensbord.
Bak
Het verblijf van 't schip, voor op den overloop. Deze zijn open of geslooten: het wulf van de geslootene, komt tot aen de steven toe, en is gelijk van hoogte, en plat, of daelt voor met een tree weinigh neder: de opene hebben voor een Schilt, waer men door op 't Galjoen gaet.
bezaansmast
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
blinde
dwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt.
fokkemast
voorste verticale mast.
galerij
loopruimte om het achterschip, al dan niet overdekt.
galjoen
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; deed dienst als toilet.
halfdek
soms kampanjedek: dek boven het verdek, lopend vanaf dicht achter de grote mast tot aan het hakkebord, al dan niet met enig hoogteverschil.
helmhout
ook Helmstok of Roerpen. Stok waarmee een stevenroer wordt bediend.
hennegat
doorvoeropening voor de helmstok (roerpen) in het wulf (hekwerk).
Hennegat
Het gat, daer de roer-pen door in 't schip gaet: hier is een kraeg van zeildoek omgespijkert, om het water te weeren.
kampanje
ook Kampagnedek. Achterdek, hoger gelegen dan het verdek, waarop de hutten zijn gesitueerd. Het dak van de hut werd bovenkampagne genoemd.
kluiver
driehoekig zeil, bevestigd aan de voorste mast en de kluiverboom; ook wel kluiffok genoemd.
kolderstok
ook Kanterstok. Stok door de bril (draaibare klos in het stuurplechtdek) voerend, waarmee de roerpen wordt bewogen.
kruismast
ook Bezaansmast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
overloop
ook Overloopdek. Het dek dat het vrachtruim, het kabelgat en de hel van boven afsluit. Op dit van voor naar achter doorlopende dek stond het zwaarste geschut opgesteld. Het verdek bevond zich boven de overloop.
spiegel
halfronde achterste afsluiting van het schip onder de hekbalk.
Spiegel
Het platte gedeelte onder achter aen het schip.
verdek
dek boven het overloopdek.

Geschut

Beschrijvingen van geschut in de 17e eeuw onderscheiden metalen stukken en ijzeren stukken geschut. De metalen stukken worden van brons gegoten terwijl de ijzeren stukken van gietijzer zijn. Brons is een legering van koper en tin. Volgens een beschrijving van Van Yk hebben de bronzen stukken een dunnere wand dan de ijzeren omdat brons sterker is dan ijzer[5] . Brons werd vanwege de sterkte voor de zwaardere kalibers gebruikt. Brons is echter veel duurder en heeft een groter soortelijk gewicht zodat deze kanonslopen zwaarder zijn dan die van ijzer. Een ander nadeel van bronzen kanonslopen was dat ze veel sneller slijten. Hoewel er scheepsgeschut bestond voor kogels ("bals") van 36 pond werden op de schepen van de Verenigde Oostindische Compagnie kalibers tot 24 pond gebruikt. De 36 ponders werden op oorlogsschepen gebruikt [3].

In Amsterdam waren er in de 17e eeuw twee firma's die geschut leverden aan de VOC. Dat waren Quirijn Brants en Zoon die het ijzeren geschut leverde en Cyprianus Crans Jansz. die het bronzen geschut leverde. In de 18e eeuw leverde de geschut- en klokkengieterij Van Seest kanonnen aan de VOC. Enkhuizen had een eigen geschut- en klokgieterij van 1614-1777. In Rotterdam was het familiebedrijf Ouderogge het adres voor geschut.

Quirijn Brants en Zoon (Amsterdam)

Quirijn Brants en Zoon was een handelshuis. Zij verkochten geschut dat gemaakt werd in Finspång ten westen van Norrköping in Zweden. Deze geschutsgieterij was in de 17e eeuw gestart door de Nederlander Lodewijk de Geer uit Utrecht. Tot in de 18e eeuw was de familie De Geer een van de belangrijkste spelers inde productie en internationale handel in ijzergeschut. Aan het eind van de jaren 20 van de 18e eeuw werd Quirijn Brants als zaakwaarnemer in Nederland het monopolie in de handel van de ijzeren kanonnen van Finspång. De belangrijkste afnemers waren de VOC en de Admiraliteit. Brants leverde ook het zeildoek aan de VOC. Brants moest het exacte gewicht van de geïmporteerde kanonnen vaststellen en de kwaliteit bepalen. Als de kanonnen ook het proefschiteten hadden doorstaan kregen ze als keurmerk het stadswapen van Amsterdam ingekrast of gestempeld.

Incidenteel leverde Cornelis van de Putte en Zoon ijzeren geschut aan de VOC. Dit bedrijf handelde in ammunitie en verkocht in 1742 een partij kanonnen.

Cyprianus Crans Jansz. (Amsterdam)

Bronsgieter Cyprianus (ook Ciprianus) Crans Jansz., begonnen in de geschut- en klokgieterij in Enkhuizen waar hij van 1724-1734 gietmeester was, produceerde van 1734-1755 als pachter van de Stadsgieterij van Amsterdam bronzen geschut. Kanonnen voor de VOC werden voorzien van het embleem A-VOC en het makersmerk, bijv. C. CRANS I Z A 1748 op de éénponders van de Amsterdam. Af en toe maakte Crans ook bronzen (scheeps)klokken voor de VOC.

Pieter Seest (Amsterdam)

Pieter Seest (1716-1780) was van 1756-1780 directeur van de stadsgieterij te Amsterdam, gevestigd op de hoek van de Karthuizerstraat en de Baangracht op het terrein van het voormalige Karthuizerklooster. Hij volgde Cyprianus Crans Jansz. op als meestergieter. Er is weinig bekend over Pieter Seest. Zijn kanonnen werden voorzien van het makersmerk "Me Fecit Pieter Seest Amstelodami Ao ...". Hij werd opgevolgd door zijn zoon Christiaan.

Geschutsgieterij Ouderogge (Rotterdam)

Gedurende de hele 17e eeuw waren drie generatie Ouderogge dé geschutsgieters van de admiraliteit van Rotterdam. De gieterij werd in 1613 opgericht door Jan Corneliszoon Ouderogge. Hij was ca 1573 geboren en kwam in 1613 uit Amsterdam. Tot zijn dood in 1625 werkte hij in de gieterij. Zijn twee zoons Cornelis en Dirk zetten de gieterij voort. Cornelis was de drijvende kracht. Dirk is op een kanon uit 1631 minder prominent vermeld: CORNELIS OVWEROGGE FECIT EN D.I.O. ROTTERDAM. Dirk Ouderogge overleed in 1649. De zoon van Cornelis, Johannes, volgde zijn vader op als klokken- en geschutsgieter. In 1709 is Johannes naar Den Haag verhuisd en kwam een einde aan het geslacht geschutsgieters in Rotterdam.
(Bataviawerf Journaal, 2008, 4)

Voorschriften voor bewapening

De voorschriften voor de bewapening van de schepen van de Verenigde Oostindische Compagnie werden regelmatig gewijzigd. Bij oorlog of oorlogsdreiging werd de bewapening zwaarder; in tijden van vrede kon lichtere bewapening gevoerd worden. Dit overzicht geeft de voorschriften zoals die door Pieter van Dam in zijn werk "Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie", in 1701 aan de Heren XVII aangeboden, opgesomd worden[1]. Vanwege het jaar van de publicatie betreft dit dus alleen de 17e eeuw. Het is de bedoeling dat deze pagina later met andere bronnen uitgebreid wordt. Vooralsnog geeft dit een aardig overzicht van de bewapeningsvoorschriften in de 17e eeuw.

Wanneer men schrijft "metale stucken" worden hiermee bronzen kanonnen bedoeld.

1603 (resolutie Heren XVII d.d. 7 augustus 1603)

grote schepen
6, 4 of 2 metalen stukken van 24 pond bals (kogels)
4, 3 metalen stukken van 9-12 pond bals

jachten
4 metalen stukken of gotelingen van 9-10 pond bals

1630 (resolutie Heren XVII d.d. 22 augustus 1630)

grote schepen
24 swaere ysere stucken
6 metale stucken
2 mignons, 't sy ysere of kopere
te samen 32 stucken

kleinere schepen
20 swaere ysere stucken
4 metale stucken

andere nog kleinere schepen
16 ysere
4 metale
2 mignons

Geen van de kamers mocht geschut kopen of laten gieten zonder toestemming van de Heren XVII.

1632 (resolutie Heren XVII d.d. 16 maart 1632)

jachten van 120 voet
12 ysere stucken van 5 à 6 pond bals

jachten van 100 voet
8 ysere stucken van 3 à 4 pond bals

1671 (resolutie Heren XVII d.d. 9 oktober 1671)

schepen van 145 voet en groter
4 metale stucken van 24 pond bals
14 isere van 18 pond bals
4 isere in de camer van 8 pond bals
10 isere boven van 8 pond bals
2 metale by de compassen van 8 pond bals
4 isere van 4 pond bals
te samen 38 stukken

Met "camer" wordt de constabelkamer bedoeld.

1676 (resolutie Heren XVII 31 augustus 1676)

De bewapening is lichter geworden.

schepen van 155 voet en groter
2 metale van 24 pond bals
10 ysere van 18 pond bals
4 lange van 12 pond bals
12 boven van 8 pond bals, waaronder 2 metale by de compassen
4 boven van 4 pond bals
te samen 32 stucken

De metale stukken mogen, als deze niet beschikbaar zijn, worden vervangen door ijzeren van 18 pond.

voorjaar 1686 (resolutie Heren XVII d.d. 26 februari 1686)

schepen van 155-160 voet
2 metale van 24 pond bals
2 by de compassen van 6 pond bals
6 isere van 18 pond bals
4 dito van 12 pond bals
8 van 8 pond bals
4 van 4 pond bals
te samen 26 stucken

najaar 1686 is resoltie van 31 augustus weer van kracht geworden

nader gespecificeerd zijn:

katschepen van 120 voet en meer
2 iser kanon van 6 pond bals
6 iser kanon van 4 pond bals

katschepen van 115 voet en minder
2 isere van 6 pond bals
4 isere van 4 pond bals

1688 (resolutie Heren XVII d.d. 16 november 1688)

I.v.m. de verwachte oorlog met Frankrijk is de bewapening zwaarder geworden.

schepen van 150 voet en meer
4 metale stucken van 24 pond bals
14 ysere van 18 pond bals
4 ysere in de camer van 12 pond bals
10 ysere van 8 pond bals
2 metale by de compassen van 8 pond bals
4 ysere van 4 pond bals
te samen 38 stucken

Met "camer" wordt de constabelkamer bedoeld.

schepen van 140 tot 150 voet
4 metale van 18 pond bals
14 ysere van 12 pond bals
8 ysere van 6 pond bals
2 metale by de compassen van 6 pond bals
4 ysere van 4 pond bals
te samen 32 stucken

schepen van 130 tot 140 voet
12 ysere stucken van 12 pond bals
14 ysere stucken van 6 pond bals
4 ysere stucken van 3 pond bals
te samen 30 stucken

schepen van 120 tot 130 voet
8 isere van 12 pond bals
8 isere van 6 pond bals
4 van 3 pond bals
te samen 20 stucken

op fluiten van dezelfde grootte
8 isere van 12 pond bals
8 isere van 6 pond bals
2 isere van 3 pond bals
te samen 18 stucken

1689 (resolutie Heren XVII d.d. 22 maart 1689)

Een jaar later is de bewapening, mede op advies van de schippers in Indische wateren verzwaard.

retourschepen van 155 en 160 voet
op den ondersten overloop in de camer 4 12-ponders
agter den mast 6 12-ponders
   of wel op de wintvering 2 metale van 24 pond
onder het halfdek, daaronder 2 metalen by de compassen, 8 8-ponders
in de kuyl 6 8-ponders
onder de back 6 8-ponders
op 't halfdeck 8 4-ponders
te samen 38 stucken

schepen van 140 tot 154 voet en schepen die geen koedek hebben
in de camer 4 12-ponders
agter de mast, daaronder 2 metalen, 6 12-ponders
onder 't halfdek, daaronder twee metale by de compassen, 8 6-ponders
in de kuyl 6 6-ponders
onder de back 6 6-ponders
op 't halfdeck 6 3-ponders
te samen 36 stukken

schepen van 130-139 voet en schepen met een doorgaande loop
in de camer 4 8-ponders
agter de mast 4 8-ponders
onder 't halfdek 8 6-ponders
onder de back 6 6-ponders
op 't halfdeck 4 3-ponders
te samen 26 stukken

Fluyten, met een keldercajuyt, te monteren, na gelegentheyt, met ligt geschut, bequaem op chialoupen af te keeren, behoren door andere geconvoyeert te werden.
Pinassen, met een doorgaande overloop, van 120 tot 129 voeten incluys

in de camer 2 8-ponders
agter de mast 4 8-ponders
onder 't halfdek 6 6-ponders
in de back 4 6-ponders
op 't halfdeck 4 3-ponders

In 1690, 1694 en 1699 is in resoluties bevestigd dat de voorschriften van 22 maart 1689 gehandhaafd blijven.

In 1744 hebben de Heren XVII het aantal ijzeren kanonnen aan boord van 150 voet schepen vastgesteld op 32 waarvan 8 twaalfponders, 16 achtponders en 8 vierponders.

Bronnen

[1] Dam, Pieter van, 1927. Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie, Eerste boek, deel I. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1927. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 63) - 772 p., [nl]
[2] Gawronski, J., 1996. De equipage van de Hollandia en de Amsterdam : VOC-bedrijvigheid in 18de-eeuws Amsterdam. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1996. - 317 p., [nl]
[3] Kamer, H.N., 1995. Het VOC-retourschip : een panorama van de 17de- en 18e-eeuwse Nederlandse scheepsbouw. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1995. - 240 p., [nl]
[4] Puype, Jan Piet, en Marco van der Hoeven (red.), 1993. Het arsenaal van de wereld : Nederlandse wapenhandel in de Gouden Eeuw. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1993. - 143 pp, [nl]
[5] Yk, Cornelis van, 1697. De Nederlandsche Scheeps-Bouw-Konst Open Gestelt : vertoonende naar wat regel, of evenredenheyd, in Nederland meest alle scheepen werden gebouwd. - Amsterdam: Jan ten Hoorn, 1697. (Reprint Rotterdam, Langerveld, 1980s) - 354 pp.