Woordenlijst - Scheepsbouw
Stevenbalken
omhoog stekende balk aan voor- en achtereind van de kielbalk en daarmee verbonden; de huidbeplanking eindigt op de stevenbalken.
omhoog stekende balk aan voor- en achtereind van de kielbalk en daarmee verbonden; de huidbeplanking eindigt op de stevenbalken.
Voorvallen
vallen van de voorsteven. Met het vallen van de steven bedoelde men de afstand van de punten, waar de kiel zich van voren en van achteren naar boven omboog, tot de loodlijn, uit het hoogste punt van de voor- of achtersteven neergelaten. Zie ook Achtervallen.
vallen van de voorsteven. Met het vallen van de steven bedoelde men de afstand van de punten, waar de kiel zich van voren en van achteren naar boven omboog, tot de loodlijn, uit het hoogste punt van de voor- of achtersteven neergelaten. Zie ook Achtervallen.
el
lengtemaat die ook binnen Nederland van plaats tot plaats kon verschillen. Met betrekking tot de VOC werd meestal de Amsterdamse el gebruikt.
1 Amsterdamse el = 0,6878 m
1 Haagse el = 0,694 m
1 Twentse el = 0,587 m
1 Engelse el = 0,914 m
(in de 19e eeuw was 1 Nederlandse el = 1 m)
lengtemaat die ook binnen Nederland van plaats tot plaats kon verschillen. Met betrekking tot de VOC werd meestal de Amsterdamse el gebruikt.
1 Amsterdamse el = 0,6878 m
1 Haagse el = 0,694 m
1 Twentse el = 0,587 m
1 Engelse el = 0,914 m
(in de 19e eeuw was 1 Nederlandse el = 1 m)
voet
lengtemaat:
1 Amsterdamse voet = 0,2831 m
1 Rijnlandse voet = 0,3139 m
1 Engelse voet = 0,3048 m
De Amsterdamse voet is verdeeld in 11 duim. De voet werd ook wel verdeeld in palmen. Deze laatste eenheid werd gebruikt om de diameter van rondhout voor masten en ra's aan te geven.
lengtemaat:
1 Amsterdamse voet = 0,2831 m
1 Rijnlandse voet = 0,3139 m
1 Engelse voet = 0,3048 m
De Amsterdamse voet is verdeeld in 11 duim. De voet werd ook wel verdeeld in palmen. Deze laatste eenheid werd gebruikt om de diameter van rondhout voor masten en ra's aan te geven.
anker
zwaar ijzeren voorwerp dat met de ankertros op de zeebodem kan worden neergelaten teneinde het schip vast te leggen of te verhalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in plechtankers, dagelijkse ankers, tuiankers, werpankers en dregankers.
zwaar ijzeren voorwerp dat met de ankertros op de zeebodem kan worden neergelaten teneinde het schip vast te leggen of te verhalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in plechtankers, dagelijkse ankers, tuiankers, werpankers en dregankers.
Draaispanten
meridiaansgewijs in de voorste boegronding geplaatste halve spanten, vaak zes aan elke zijde van de voorstevenbalk en daarom ook wel apostelen genoemd.
meridiaansgewijs in de voorste boegronding geplaatste halve spanten, vaak zes aan elke zijde van de voorstevenbalk en daarom ook wel apostelen genoemd.
verdek
dek boven het overloopdek.
dek boven het overloopdek.
bakverblijf
ook Bakverblijf en voorkasteel. [1] Voorste afgeschoten deel van het verdek, meestal het verblijf van de matrozen en andere bemanningsleden met een lage rang. [2] De bak was ook de benaming van de eetbak (of balie) waaruit gegeten werd, [3] van de ploeg mannen die te samen aten (bij de VOC bestond een bak uit 7 man) of [4] van een schotel of kom, ook tinnen of metalen etensbord.
ook Bakverblijf en voorkasteel. [1] Voorste afgeschoten deel van het verdek, meestal het verblijf van de matrozen en andere bemanningsleden met een lage rang. [2] De bak was ook de benaming van de eetbak (of balie) waaruit gegeten werd, [3] van de ploeg mannen die te samen aten (bij de VOC bestond een bak uit 7 man) of [4] van een schotel of kom, ook tinnen of metalen etensbord.
Boot
ook Barkas. Grote bijboot of sloep, voorzien van zeil- en roeivoorzieningen, tijdens de vaart van het schip aan boord geplaatst tussen de fokkemast en de grote mast. De barkas of 'grote boot' had doorgaans één mast met een razeil.
ook Barkas. Grote bijboot of sloep, voorzien van zeil- en roeivoorzieningen, tijdens de vaart van het schip aan boord geplaatst tussen de fokkemast en de grote mast. De barkas of 'grote boot' had doorgaans één mast met een razeil.
bezaansmast
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
ra
rondhout dat meestal dwarsscheeps aan de mast is gehangen om een razeil aan te bevestigen. Bij het logger- en het emmerzeil hangt de ra langsscheeps.
rondhout dat meestal dwarsscheeps aan de mast is gehangen om een razeil aan te bevestigen. Bij het logger- en het emmerzeil hangt de ra langsscheeps.
bezaansmast
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
galjoen
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; van hier uit werden de zeilen van de boegspriet bediend; deed ook dienst als toilet.
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; van hier uit werden de zeilen van de boegspriet bediend; deed ook dienst als toilet.
boeg
voorzijde van de romp.
voorzijde van de romp.
boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
razeil
rechthoekig of trapeziumvormig dwarsscheeps zeil dat aan een ra hangt.
rechthoekig of trapeziumvormig dwarsscheeps zeil dat aan een ra hangt.
Bovenblinde
dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.
dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.
boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
katrol
zie Blok.
zie Blok.
boeg
voorzijde van de romp.
voorzijde van de romp.
galjoen
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; van hier uit werden de zeilen van de boegspriet bediend; deed ook dienst als toilet.
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; van hier uit werden de zeilen van de boegspriet bediend; deed ook dienst als toilet.
blinde
dwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt.
dwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt.
bovenblinde
dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.
dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.
berghout
ook: berkhout, barghout, barckhout. Langsscheepse horizontale zware houten rand aan de zijkant van de romp ter versteviging van het langsverband en bescherming biedende. Grote schepen kunnen twee berghouten hebben; het boven- en benedenberghout.
ook: berkhout, barghout, barckhout. Langsscheepse horizontale zware houten rand aan de zijkant van de romp ter versteviging van het langsverband en bescherming biedende. Grote schepen kunnen twee berghouten hebben; het boven- en benedenberghout.
kuil
het niet overdekte gedeelte tussen bakdek en halfdek.
het niet overdekte gedeelte tussen bakdek en halfdek.
boevenet
ook Bovenet en Vinkenet. 1. Houten traliewerk boven de kuil van het schip ter bescherming van het scheepsvolk in geval van vijandelijkheden; soms ook van touwwerk gemaakt en dan ook wel vinkenet genoemd. 2. het hoogste dek op het achterschip, later meestal kampagne(dek) genaamd. Een "doorgaand boevenet" is een over het hele achterschip doorlopend kampagnedek.
ook Bovenet en Vinkenet. 1. Houten traliewerk boven de kuil van het schip ter bescherming van het scheepsvolk in geval van vijandelijkheden; soms ook van touwwerk gemaakt en dan ook wel vinkenet genoemd. 2. het hoogste dek op het achterschip, later meestal kampagne(dek) genaamd. Een "doorgaand boevenet" is een over het hele achterschip doorlopend kampagnedek.
kaapstander
werktuig bestaande uit een verticale as voorzien van klampen, die met behulp van spaken of windbomen kan worden gedraaid om door middel van om de klampen gevoerd touw zware lasten te hijsen of verplaatsen.
werktuig bestaande uit een verticale as voorzien van klampen, die met behulp van spaken of windbomen kan worden gedraaid om door middel van om de klampen gevoerd touw zware lasten te hijsen of verplaatsen.
boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
hakkebord
bovenspiegel, vlakwulf; kleine versierde spiegel aan de bovenkant van het achterschip. Ook wel het bovenste deel van de spiegel boven hekbalk en wulf dat de romp van achteren afsluit.
bovenspiegel, vlakwulf; kleine versierde spiegel aan de bovenkant van het achterschip. Ook wel het bovenste deel van de spiegel boven hekbalk en wulf dat de romp van achteren afsluit.
kromwulf
gebogen overgang tussen spiegel en hakkebord.
gebogen overgang tussen spiegel en hakkebord.
kim
Ronde of hoekige overgang tussen het bodemvlak van het schip en het boord.
Ronde of hoekige overgang tussen het bodemvlak van het schip en het boord.
reling
bovenrand van het scheepsboord.
bovenrand van het scheepsboord.
sloep
aan boord van schepen de bijboot. De sloep werd door de VOC ook gebruikt voor de communicatie tussen vestigingen van de VOC.
aan boord van schepen de bijboot. De sloep werd door de VOC ook gebruikt voor de communicatie tussen vestigingen van de VOC.
boeg
voorzijde van de romp.
voorzijde van de romp.
Nagelbank
langs de verschansingen aangebrachte horizontale balken met gaten voor de korvijnagels.
langs de verschansingen aangebrachte horizontale balken met gaten voor de korvijnagels.
spuigat
uitwatering, zie Bos
uitwatering, zie Bos
Marmering
zeildoeken slang die over het uiteinde van de spuigat-bos wordt bevestigd en als klep fungeert, waardoor water slechts uit het schip kan stromen.
zeildoeken slang die over het uiteinde van de spuigat-bos wordt bevestigd en als klep fungeert, waardoor water slechts uit het schip kan stromen.
boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
achtersteven | zie Stevenbalken |
achtervallen | vallen van de achtersteven. Met het vallen van de steven bedoelde men de afstand van de punten, waar de kiel zich van voren en van achteren naar boven omboog, tot de loodlijn, uit het hoogste punt van de voor- of achtersteven neergelaten. Zie ook Voorvallen. |
adviesjacht | Snelvarend vaartuig om berichten en personen binnen de vloot over te brengen. |
afbreekboot | een in de Republiek geprefabriceerd scheepje die als bouwpakket naar Azië werd getransporteerd om daar in elkaar gezet te worden. |
affuit | onderstel, met of zonder wielen, van een kanon. Ook Rampaard genoemd. |
Amsterdamse el | lengtemaat. Zie ook: el. |
Amsterdamse voet | lengtemaat. Zie ook: voet. |
anker | zwaar ijzeren voorwerp dat met de ankertros op de zeebodem kan worden neergelaten teneinde het schip vast te leggen of te verhalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in plechtankers, dagelijkse ankers, tuiankers, werpankers en dregankers. |
ankerboei | drijver van kurk of hout, door een lijn aan het anker verbonden, waardoor de positie van het anker kan worden vastgesteld. |
apostelen | zie Draaispanten |
bak | ook Bakverblijf en voorkasteel. [1] Voorste afgeschoten deel van het verdek, meestal het verblijf van de matrozen en andere bemanningsleden met een lage rang. [2] De bak was ook de benaming van de eetbak (of balie) waaruit gegeten werd, [3] van de ploeg mannen die te samen aten (bij de VOC bestond een bak uit 7 man) of [4] van een schotel of kom, ook tinnen of metalen etensbord. |
bakboord | linker zijde van het schip, van achteraf gezien. |
bakdek | dek boven het bakverblijf. |
bal | kanonskogel; het kaliber van geschut werd aangeduid als bijv. "metale stucken van 24 pond bals". |
balksbalken | ook Balksplanken. Zware balken die in het dek van een schip liggen ter plaatse waar de mast door het dek gaat. |
balkweger | langsscheepse balkengang aan de binnenzijde van de spanten om de dekbalken te dragen. |
ballast | (aanvullende) lading in het vrachtruim teneinde het zwaartepunt van het schip laag genoeg te situeren om de stabiliteit daarvan te verzekeren. |
banderol | in houtsnijwerk uitgevoerde vaanvormige slingerband waarop de scheepsnaam is vermeld. |
barckoen | ook Berkoen. Dwarsbalk of stut. |
barkas | zie Boot. |
barkentijn | driemaster waarbij de fokkemast dwarsscheeps was getuigd; de grote mast en de bezaansmast waren langsscheeps getuigd. |
bas | klein bronzen scheepskanon zonder affuit. |
bedding | zware houten vloer op de helling van de scheepswerf waarop de stapelblokken worden opgesteld. Ook planken vloer waarop het geschut staat; batterijplank. |
begijnenra | onderste dwarsscheepse ra van de bezaansmast. |
berghout | ook: berkhout, barghout, barckhout. Langsscheepse horizontale zware houten rand aan de zijkant van de romp ter versteviging van het langsverband en bescherming biedende. Grote schepen kunnen twee berghouten hebben; het boven- en benedenberghout. |
beting | stevig gestel voor het beleggen van touwwerk; betingbalk: horizontale belegbalk; betingspenen: verticale stijlen, waaraan de betingbalk is bevestigd. |
bezaansmast | ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast. |
bezaansroede | rondhout, draaibaar aan de bezaansmast bevestigd. |
blaasbalk | houten vulstuk boven de waterlijn tussen boeg en galjoen om het water te geleiden. |
blinde | dwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt. Zie ook: Bovenblinde. |
blindesteng | verticale voortzetting van de boegspriet. |
blok | katrol: houten gestel met één of meer gleuven, waarin katrolschijven zijn geplaatst die om een centrale as kunnen draaien en waarover touwwerk wordt geleid. |
boeg | voorzijde van de romp. |
boegbanden | dwarsscheepse gebogen houten balken aan de binnenzijde van de boeg ter versterking van de rompconstructie. |
boegbeeld | versiering aan de voorzijde van het galjoen. |
boegspriet | buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert. |
boeisel | boord of boorden boven het berghout. Een boot of sloep werd bij ruw weer opgeboeid, d.w.z. de boorden met planken e.d. hoger gemaakt. |
boevenet | ook Bovenet en Vinkenet. 1. Houten traliewerk boven de kuil van het schip ter bescherming van het scheepsvolk in geval van vijandelijkheden; soms ook van touwwerk gemaakt en dan ook wel vinkenet genoemd. 2. het hoogste dek op het achterschip, later meestal kampagne(dek) genaamd. Een "doorgaand boevenet" is een over het hele achterschip doorlopend kampagnedek. |
boevensbalken | samentrekking van boevenetsbalken, de balken, waarop het campagnedek steunt. |
bok | hefinrichting, samengesteld uit één, of twee van boven samengebonden lange palen, door zware touwen vertuid, een takel en een voetverankering, aangedreven met behulp van een spil of kaapstander. |
bolster | klos naast de voorsteven om de boegspriet op vast te leggen zodat deze niet heen en weer kan slingeren. |
bolwulf | overgang tussen kromwulf en hakkebord. |
boord | scheepswand tussen kim en reling. |
boot | ook Barkas. Grote bijboot of sloep, voorzien van zeil- en roeivoorzieningen, tijdens de vaart van het schip aan boord geplaatst tussen de fokkemast en de grote mast. De barkas of 'grote boot' had doorgaans één mast met een razeil. |
borst | 1. andere naam voor boeg; 2. een houtverbinding. |
borstbank | zie Nagelbank |
bos | in lengterichting doorboord balkje dat als spuigat dient. Zie ook Marmering. |
bot(h) | 1. een eind touw; bot vieren of bot geven is het touw laten schieten, het tegenovergestelde van aanhalen of inpalmen. 2. de bocht in de dekbalken, waardoor het dek in het midden hoger komt te liggen dan aan de kanten. |
bottelarij | opslagruimte op een dek voor de dagelijkse voedselvoorziening. |
bovenblinde | dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan. |
Als basis voor de woordenlijsten hebben onderstaande
bronnen gediend: - Brug, P.H. van der, 1994. - Malaria en malaise : de VOC in Batavia in de achttiende eeuw. - Haalmeijer, H. en Vuik, D., 2002. - Fluiten, katten en fregatten - de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1798. - Kamer, H.N., 1995. - Het VOC-retourschip : een panorama van de 17de- en 18e-eeuwse Nederlandse scheepsbouw. - Stapel, F.W., 1927 - Pieter van Dam's beschrijvinghe van de Oostindische Compagnie, eerste boek, deel 1. - Wagenaar, L., 1994. - Galle, VOC-vestiging in Ceylon. |