Woordenlijst - Personeel en organisatie

Rondscherp
gietijzeren kanonskogels. Zie ook Langscherp.
ton
gewichtseenheid ter grootte van een halve last.
Vloerlegger
vloerwrang: dwarsscheeps spantdeel dat op de kielbalk rust.
Journaal
scheeps-dagregister, logboek.
schuldbrief
ook Obligatie, Transportbrief, Transportceel of Vaderlandse schuld. Schuldbekentenis aan toonder; overdraagbaar. Schuldbrieven werden vaak verleend aan de zgn. volkhouders die VOC-personeel ronselden. In 1786 afgeschaft; de volkhouders kregen vanaf dat moment een premie van 55 of 60 gulden.
mestiezen
Ook mixtiezen. Nakomelingen uit verbintenissen tussen Europeanen en Aziaten die niet tot de Europeanen werden gerekend, zoals onwettige kinderen en hun afstammelingen. Wanneer de Europese vader zijn kinderen bij een slavin niet erkende werden zij, na gekerstend en vrijgelaten te zijn, tot de Mardijkers gerekend.
mardijkers
Oorspronkelijk Portugese en Spaanse gekerstende inlandse soldaten uit India en Afrika die krijgsgevangen waren gemaakt door de VOC. Na enkele jaren in VOC-dienst werden ze in vrijheid gesteld maar konden worden opgeroepen voor krijgsdienst. Niet door de Europese vader erkende kinderen die hij bij een slavin had, werden, als zij gekerstend en vrijgelaten waren, onder de Mardijkers gerekend. Erkende de vader zijn kinderen bij een slavin wel, iets wat veel minder vaak voorkwam, dan vielen ze onder de Mestiezen. De naam Mardijker is een verbastering van het Portugese mardicas, op zijn beurt verbasterd van een sanskriet woord dat "zeer rijk" betekent.
mestiezen
Ook mixtiezen. Nakomelingen uit verbintenissen tussen Europeanen en Aziaten die niet tot de Europeanen werden gerekend, zoals onwettige kinderen en hun afstammelingen. Wanneer de Europese vader zijn kinderen bij een slavin niet erkende werden zij, na gekerstend en vrijgelaten te zijn, tot de Mardijkers gerekend.
Comptoir
zie Factorij
uitlegger
wachtschip dat voor bewaking van de rede van Batavia diende. Het was oorspronkelijk niet hetzelfde als de onderlegger die als logementschip op de rede lag, maar beide functies zijn later gecombineerd.
spil
werktuig bestaande uit een verticale as voorzien van klampen, die met behulp van spaken of windbomen kan worden gedraaid om door middel van om de klampen gevoerd touw zware lasten te hijsen of verplaatsen.
last
gewichtseenheid voor het laadvermogen; 1 last is gelijk aan 4000 Amsterdamse ponden ofwel circa 1976 kilogram.
1 last = L x W x H (in Amsterdamse voet) / scheepstypefaktor
Gemakshalve is 1 last = 2 metrische ton.
In de 17e eeuw was 1 last 1250 kg.
inhoudsmaten
als eenheid voor de inhoudsmaat gold de mengelen (of mingelen), een andere naam voor kruik, ongeveer 1,2 liter, en die was weer onderverdeeld in 8 mutsjes. een pint = 4 mutsjes = 0,6 l. een stoop = 2 mingelen = 2,4 l. een halfaam = 64 mingelen = 76,8 l. een aam = 128 mingelen = 153,6 l. een okshoofd = 1 1 / 2 aam = 230,4 l. een toelast = 4 aam = 614,4 l. Kleine glaasjes heetten pimpeltjes en waren niet steeds even groot; voor medicijnen, limoensap — tegen de scheurbuik e.d. gebruikte men pimpeltjes, waarvan er acht in een mutsje gaan. De inhoud van een pimpel was dus ruim 1,8 cl. Als eenheid voor granen, rijst e.d. diende de schepel = 27,814 l. Bahar, of baar: Inlandsche inhoudsmaat, bevattende plm. 500 Amsterdamsche pond specerijen; het gewicht was afhankelijk van het soortelijke gewicht.
Langscherp
langscherp kan zijn een kneppelkogel (twee kogels verbonden door een staaf) of een schietbout (twee schijven verbonden door een staaf). Zie ook Rondscherp.
Sjahbandar
ook sabandaar. Havenmeester, letterlijk havenkoning. Belangrijke functie in Indische havensteden, al voor de komst van de Europeanen. Ook aangesteld door de VOC.
langscherp
langscherp kan zijn een kneppelkogel (twee kogels verbonden door een staaf) of een schietbout (twee schijven verbonden door een staaf). Zie ook Rondscherp.
Spietoren
ook Schilderhuisje. Wachthuisje ter beschutting van schildwachten; bij forten vaak op de hoeken van bastions.
landrol personeelslijst van aan land gestationeerde Compagniesdienaren.
langscherp langscherp kan zijn een kneppelkogel (twee kogels verbonden door een staaf) of een schietbout (twee schijven verbonden door een staaf). Zie ook Rondscherp.
lanspassaat onderkorporaal, laagste rang onderofficier.
last gewichtseenheid voor het laadvermogen; 1 last is gelijk aan 4000 Amsterdamse ponden ofwel circa 1976 kilogram.
1 last = L x W x H (in Amsterdamse voet) / scheepstypefaktor
Gemakshalve is 1 last = 2 metrische ton.
In de 17e eeuw was 1 last 1250 kg.
legger groot watervat, op schepen in gebruik, inhoud 563 liter. Zie ook Vloerlegger.
lepelstuk Kanon die aan de voorzijde met een zogenaamde lepel wordt geladen.
logboek zie Journaal.
loods stuurman die de plaatselijke situatie van ondiepten goed kent en schepen veilig binnen een haven laat varen.
lorrendraaier smokkelschip, smokkelaar.
maandbrief een door de VOC medewerker ondertekende brief waarin was vastgelegd dat meestal drie maandlonen per jaar konden worden uitbetaald aan echtgenote, kinderen of één van de ouders. De maandbrief was op naam gesteld en niet overdraagbaar of verhandelbaar. Zie ook schuldbrief.
mardijkers Oorspronkelijk Portugese en Spaanse gekerstende inlandse soldaten uit India en Afrika die krijgsgevangen waren gemaakt door de VOC. Na enkele jaren in VOC-dienst werden ze in vrijheid gesteld maar konden worden opgeroepen voor krijgsdienst. Niet door de Europese vader erkende kinderen die hij bij een slavin had, werden, als zij gekerstend en vrijgelaten waren, onder de Mardijkers gerekend. Erkende de vader zijn kinderen bij een slavin wel, iets wat veel minder vaak voorkwam, dan vielen ze onder de Mestiezen. De naam Mardijker is een verbastering van het Portugese mardicas, op zijn beurt verbasterd van een sanskriet woord dat "zeer rijk" betekent. Zie ook: mestiezen.
matroos de matroos behoorde tot het lagere scheepsvolk en waren verantwoordelijk voor de voortgang, de onderhoud en het schoonmaken van het schip. Zij werkten continue en liepen wachten van vier uur.
mestiezen Ook mixtiezen. Nakomelingen uit verbintenissen tussen Europeanen en Aziaten die niet tot de Europeanen werden gerekend, zoals onwettige kinderen en hun afstammelingen. Wanneer de Europese vader zijn kinderen bij een slavin niet erkende werden zij, na gekerstend en vrijgelaten te zijn, tot de Mardijkers gerekend. Zie ook: mardijkers.
mignon kleinste soort scheepskanon.
mixtiezen Zie 'mestiezen'.
modderaar baggeraar. Omdat machinaal baggeren met de moddermolen, die vanaf 1685 in gebruik was, niet langer mogelijk bleek te zijn doordat deze machine te diep lag, werden sinds 1700 jaarlijks voornamelijk uit Cheribon baggeraars overgebracht naar Batavia om ondiepten in de rivier en grachten met mandjes en netten uit te baggeren.
naamboekjes Hollandse Herenboekjes die in de zeventiende en achttiende eeuw jaarlijks werden uitgegeven en waarin voor alle Hollandse steden de functionarissen en de gezeten burgers werden vermeld. Batavia en de vestigingen van de VOC staan achterin.
naschip de retourvloot uit Batavia vertrok doorgaans in de maanden oktober/november en januari/februari. In verband met nagekomen lading uit andere vestigingen vertrokken sommige schepen later, namelijk in april of mei. Deze schepen werden daarom naschip genoemd.
negotieboeken de negotieboeken bevatten de handelsboekhouding met opgave van alle ingekochte en verkochte goederen, landbouwproducten en andere materialen; ook wel van de pachten, accijnzen en de huren. Soms ook van bepaalde onkosten.
negotiekantoor handelskantoor van de Compagnie. Ook Comptoir.
onderlegger logement- of slaapschip, bestemd voor ambtenaren en werklieden op de rede van Batavia die niet aan de wal konden eten en overnachten. Het was oorspronkelijk niet hetzelfde als de uitlegger of het wachtschip dat voor bewaking van de rede diende, maar beide functies zijn later gecombineerd.
opleggen het onttakelen van schepen.
opperchirurgijn de meest ervaren scheepsarts en leermeester voor de scheepsartsen in lagere rangen.
opperhoofd soldijcomptoir persoon die zorg draagt voor alle personeelszaken.
opperkoopman van het Kasteel Batavia opperkoopman die zorg draagt voor alle koopwaar die de generale magazijnen in Batavia binnenkwam en verliet.
opril ook wel Oprit. Hellingbaan in een fort om de kanonnen op de wal te kunnen brengen. Engels: ramp.
overtoom helling aan weerszijden van een dijk voor het met behulp van een spil overhalen van een schip; de meest bekende permanente overtoom voor zeeschepen was die te Zaandam
pagger omheining; omheinde (groep van) gebouwen. Ook pagar genoemd.
passagiers onder de passagiers van de VOC-schepen worden hoge functionarissen van de VOC, waaronder geestelijken met hun vrouwen en bedienden, maar ook slaven en verstekelingen begrepen.
patria Patria (Lat.) betekent vaderland; dus hier Nederland.
pennist schrijver, klerk.
perkenier persoon die een nootmuskaatperk bezit.
pikol gewichtseenheid, 61,76 kg. Dit zou het gewicht zijn dat een arbeider kon dragen. 20 Pikol is een kajong (in de 17e eeuw gelijk aan 1 last, 1250 kg; later werd 1 last bijna 2000 kg).
pimpel zie inhoudsmaten
pond, amsterdamse gewichtseenheid van circa 494 gram
recognitiepenningen bedrag dat betaald moest worden voor het gebruik van andermans goederen of voor de exploitatie van gebieden die een ander toebehoorden, als erkenning van diens recht daarop.
rede veilige ligplaats bij land voor schepen.
redoute kleine van aarde opgeworpen veldschans (verdedigingswerk) met alleen uitspringende en geen inspringende hoeken. De redoute kon tijdelijk of permanent van aard zijn.
resoluties resoluties zijn besluiten, bijvoorbeeld van de Heren XVII of de Gouverneur-Generaal en Raden.
retouren goederen die naar Nederland werden verscheept, zoals specerijen, katoenen stoffen, thee, koffie en vele andere Indische waren.
retourschip VOC-schip ingericht voor het vervoer van personen en goederen tussen Nederland en de vestigingen in het Verre Oosten.
retranchement losse verdedigingswal met bastions. Bijvoorbeeld de afsnijding van een schiereiland door een wal waardoor de afgesneden punt aan landzijde beschermd wordt door de wal en aan de zeezijden door het water.
rondscherp gietijzeren kanonskogels. Zie ook Langscherp.
sabandaar havenmeester. Zie ook: Sjahbandar.
scheepsdoos een aan de binnenkant (met lood) bekleedde doos waarin de belangrijkste scheepspapieren werden bewaard.
scheepsjongen scheepsjongens, of kortweg jongens, waren nog te jong om matroos te zijn, maar konden wel al mee uitvaren. Ze verrichtten allerlei karweitjes aan boord en kregen hiervoor slechts 5 gulden per maand. Scheepsjongens waren 10 tot 16 jaar oud.
schietbout een langscherp; twee schijven verbonden door een staaf
schildergast gewone soldaat
schilderhuisje wachthuisje voor de schildwacht. Zie ook: Spietoren.
schuitgoud goud uit China, gegoten in de vorm van schuitjes.
3

Als basis voor de woordenlijsten hebben onderstaande bronnen gediend:
- Brug, P.H. van der, 1994. - Malaria en malaise : de VOC in Batavia in de achttiende eeuw.
- Haalmeijer, H. en Vuik, D., 2002. - Fluiten, katten en fregatten - de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1798.
- Kamer, H.N., 1995. - Het VOC-retourschip : een panorama van de 17de- en 18e-eeuwse Nederlandse scheepsbouw.
- Stapel, F.W., 1927 - Pieter van Dam's beschrijvinghe van de Oostindische Compagnie, eerste boek, deel 1.
- Wagenaar, L., 1994. - Galle, VOC-vestiging in Ceylon.