Nederlanders en Australië in de VOC-tijd 1

1 2 3 4

Inleiding

Replica van de Duyfken in 2002 (©2002 de VOCsite)

Replica van de Duyfken toen het scheepje na een
lange reis van Australië naar Nederland op 28 april
2002 de haven van Oudeschild (Texel) binnenliep.
(Foto: ©2002 De VOCsite)

In 2006 was het 400 jaar geleden dat de Nederlanders Australië hebben "ontdekt". De VOC speelde daarbij een belangrijke rol, vandaar dat wij hier enkele van de belangrijkste ontmoetingen gedurende de VOC-periode de revue zullen laten passeren. Plaatsen waar de Nederlanders vrijwillig of onvrijwillig op de Australische kust verzeild raakten kregen een naam die soms nog tot op de dag van vandaag gebruikt wordt.

Er bestond in de oude wereld al sinds de vroegste oudheid een vermoeden dat er een "zuidland" moest zijn. De Portugees Bartolomeus Diaz had als eerste Europeaan Kaap de Goede Hoop in 1488 gerond. Zuidland zat dus niet aan Afrika vast. De eveneens Portugese Ferdinand Magelhaes (of Magelhaen) vond als eerste Europeaan in november 1520 een zeestraat van de Atlantische Oceaan naar de Stille Oceaan, de naar hem genoemde Straat Magellaan, grofweg 300 km ten noorden van Kaap Hoorn die een eeuw later gerond zou worden. Spanje zond halverwege de 16e eeuw een expeditie uit om het Zuidland te vinden. Daarbij werden de Solomoneilanden (ten oosten van Nieuw-Guinea) ontdekt. De Engelsen gaven Francis Drake in het derde kwart van de 16e eeuw de opdracht om alle land in de Stille Zuidzee dat nog niet onder een Christelijke vorst stond te koloniseren. Zuidland werd echter bij die expedities niet gevonden. Wel werd land ontdekt waarvan men dacht dat het tot de noordelijke uitlopers van Zuidland behoorde. Ook Jan Huygen van Linschoten (1562 - 1611) meende dat Java tot Zuidland behoorde totdat al snel bleek dat Java een eiland was.

Het waren Willem Cornelisz. Schouten en Jacob le Maire die in januari 1616 als eersten om de zuidpunt van Zuid-Amerika heen voeren en daarmee de door hen genoemde Kaap Hoorn rondden. Vanaf dat moment wist men dat het Zuidland, waar men al eeuwen over sprak en fantaseerde, niet aan Afrika, zoals al veel langer bekend, vastzat maar ook niet aan Zuid-Amerika. Het was zeelieden al opgevallen dat er een jaarlijkse trek van dieren (zoals pinguins, zeemeeuwen en robben) was. Deze dieren trokken in het voorjaar in dit zuidelijkste deel van de bekende wereld naar het zuiden en tegen de winter weer naar het noorden. Er moest daarom zuidelijker dan Kaap de Goede Hoop en Kaap Hoorn nog land zijn, het zgn. Zuidland. Daarna werd Australië als zodanig beschouwd totdat Abel Tasman er eind 1642 ten zuiden langs voer en daarmee aantoonde dat ook Australië niet het gezochte Zuidland was.

Toen de Nederlanders belangstelling kregen voor het Oost-Indische gebied, had men ook belangstelling voor Nova Guinea (Nieuw-Guinea), al in 1512 door de Portugezen ontdekt, omdat de geruchten gingen dat er goud te vinden was. In 1602 werd het jacht Duifje met schipper Willem Cornelisz. Schouten en opperkoopman Klaas Gaeff naar Ceram gestuurd om nadere inlichtingen te krijgen. Daar wist men echter weinig over Nieuw-Guinea te vertellen en er zat niets anders op dan zelf te gaan kijken. Dat zou enkele jaren later gebeuren en daarbij zou voor het eerst een blanke voet op Australische bodem zetten; de ontdekking van Australië.

1606 - De Duyfken

In 1605 werd door Jan Willemsz. Verschoor, president van het VOC-kantoor in Bantam, besloten een expeditie uit te rusten om Nova Guinea en andere "Oost- en Suyderlanden" te verkennen. Het jachtje Duifken werd uitgerust. Schipper was Willem Jansz. en de opperkoopman Jan Lodewijksz. (van Rosingeyn).

Expeditie van de Duyfken in 1606

Expeditie van de Duyfken in 1606

Op 18 november 1605 (volgens Henderson op 28 november) werden de ankers gehesen en vertrok de Duyfken van Bantam naar Banda. Vandaar ging de expeditie oostzuidoostwaarts richting Nieuw-Guinea. Langs de Kei-eilanden ("Hooghlandt") en Aru ("Laaghlandt"). Toen Nieuw-Guinea bereikt was bij de rivier Digul ging het een stukje langs de zuidkust van Nieuw-Guinea verder waarbij verschillende verkenningslandingen zijn uitgevoerd. De kust boog naar het zuidwesten en vanaf Kaap Vals ging de route van Jansz. min of meer zuidwaarts, steeds verder weg van Nieuw-Guinea. Op een gegeven moment werd de koers oostwaarts verlegd en kwam het schip in de huidige Golf van Carpentaria, zonder ook maar in de buurt te komen van Straat Torres. Er was eindelijk weer land aan bakboord en Jansz. en de opperstuurman meenden dat dit nog steeds Nieuw-Guinea was; de werkelijkheid was dat zij onbewust Australië ontdekt hadden. Er doemde als eerste een riviermonding op. Met de boot werd deze rivier verkend. De rivier werd "Rivier met het Bosch" genoemd, de huidige Pennefather River. Op 38 km ten zuiden van de Rivier met het Bosch werd een klip gerond. Later, in 1802, werd deze plek, bestaande uit vier zanderige klippen met casuarina-bomen, door de Britse onderzoeker Flinder "Duyfken Point" genoemd. Met de boot werd de omgeving en de zuidelijker gelegen Vliegen Baai (nu Albatross Bay) verkend. Nog wat zuidelijker kwam Jansz. bij de zgn. "Dubbel rivier". Bij een 11 km verderop gelegen rivier werd de boot er weer op uit gestuurd. Zij kwamen terug met een grote hoeveelheid vis en de rivier werd daarom Vis-rivier genoemd. De mannen hadden waarschijnlijk barramundi gevangen en daar boften ze dan mee want deze vis wordt als de lekkerste vis van Australië beschouwd. De verkenningstocht werd nog zo'n 35 km verder naar het zuiden voortgezet totdat Jansz. op ongeveer 13°45' zuiderbreedte besloot terug te keren. Hij noemde dit punt Kaap Keerweer, een naam die hedentendage nog steeds gebruikt wordt. Mogelijk hebben het verlies van zeker drie bemanningsleden in een confrontatie met de Aboriginals en gebrek aan drinkwater en voedsel aan dit besluit ten grondslag gelegen.
De Duyfken ging weer terug langs dezelfde kust als waarlangs zij gekomen was. Toen Jansz. weer bij de Rivier met het Bosch was, bleef hij de kust in noordelijke richting volgen. Ongeveer 40 km na de Rivier met het Bosch kwam hij opnieuw bij een riviermonding. De Duyfken ging voor anker in de door mangrovebos omgeven baai ten zuidoosten van Cullen Point. In deze baai monden de rivier die in 1623 Batavia-rivier genoemd werd (nu bekend als River Wenlock) en de rivier Ducie uit. Met de boot werd de uit het zuiden stromende Batavia-rivier verkend. Waarschijnlijk ging de bemanning op een zandstrand aan de westkant van de Batavia-rivier (bij het huidige Mapoon) aan land. Hier hadden zij een onaangename ontmoeting met vijandig gezinde Aboriginals. Zeker één Hollander is daarbij om het leven gekomen.
Vanaf Cullen Point volgde de Duyfken de kustlijn weer verder noordwaarts. Vanwege zandbanken zal zij iets verder uit de kust gevaren hebben. Op de kaart van Jansz. werd het "Hooghe Eylandt" ingetekend, het huidige Prince of Wales Island. Het is mogelijk dan men hier aan land is gegaan en de hoogste top (246 m) heeft beklommen om de omgeving te verkennen en in te tekenen. Verschillende eilanden werden op de kaart ingetekend. Verder naar het noorden stuitte Jansz. op ondiepe zandbanken die hij op zijn kaart aanduidde als "Vuile banken". Hierdoor werd hij gedwongen naar het westen te gaan. Het Deelder rif, met slechts 90 cm water, dwong hem voorlopig die koers aan te houden. Uiteindelijk boog Jansz. weer naar het noordwesten en kwam hij uit bij Kaap Vals, de landpunt in het zuidwesten van Nieuw-Guinea. Daarna kwam hij weer in meer bekende wateren. In april 1606 liet de Duyfken haar anker vallen bij Banda.

De expeditie van Jansz. had niet veel handelsmogelijkheden opgeleverd en op de nieuw ontdekte kust was geen drinkwater te vinden en er woonden wilden, maar interesse voor het nieuwe land was toch wel gewekt. Bovendien wilde men meer duidelijkheid krijgen over een open zee waarover Jansz. twijfelde of hij die gezien had, namelijk Straat Torres tussen Nieuw-Guinea en Australië (in 1769 genoemd naar Luis Váez de Torres die in 1606 (!) op een expeditie vanuit Peru enkele maanden na Jansz. door deze zeestraat voer, iets wat tot 1762 onbekend bleef). De strijd tegen Portugezen, Spanjaarden en Engelsen verhinderde op dat moment echter de uitzending van een volgende expeditie.

1615 - Lemaire

In 1614 werd door de Amsterdamse koopman Isaac Lemaire (le Maire) de Australische Compagnie opgericht. Daarmee wilde hij via de zuidwest-route, dus om Zuid-Amerika heen, het Zuidland zien te bereiken om hiermee, buiten de VOC om, te gaan handelen. De schepen Hoorn en Eendracht vertrokken op 14 juni 1615. Willem Schouten en Isaac Lemaire vonden in januari 1616 een doorvaart nog veel zuidelijker dan Straat Magellhaan, de zeestraat die wij nu kennen als Straat Lemaire. Het was belangrijk om een nieuwe doorgang te vinden omdat het VOC-octrooi handel na doorvaart van de Straat Magelhaes verbood. De Hoorn bleef in Vuurland achter en Lemaire ging met de Eendracht verder. Hij hield een te noordelijke koers aan en vond het Zuidland niet. In plaats daarvan ging hij benoorden Nieuw-Guinea langs en bereikte de VOC-vestiging Ternate. Na een aanvankelijk vriendelijk ontvangst werd de Eendracht op gezag van de Heren XVII in beslag genomen. Gouverneur-Generaal Coen stelde de bemanningsleden voor de keus om of in dienst van de VOC te treden (wat 15 van de 40 opvarenden deden) of naar Nederland terug te gaan. De Australische Compagnie voerde nog jaren lang rechtszaken tegen de VOC om de legitimiteit van het handelen van de VOC aan te vechten.

1616 - De Brouwer-route

Het Zuidland was niet gevonden. Nadat de VOC net was opgericht zocht men nog naar de snelste en veiligste routes naar en van Indië. Tot 1617 werden de Portugese handelsroutes gevolgd. In 1610/1611 volgde Hendrik Brouwer als commandeur van de Rode Leeuw met Pijlen tijdens een speciale opdracht om een betere route van de Kaap naar Indië te vinden, als eerste een zuidelijker route na de Kaap de Goede Hoop. Tussen de 35 en 40° zuiderbreedte waaien constante westenwinden. Door hier gebruik van te maken en ter hoogte van Straat Sunda naar het noorden te varen volgde men een snelle en veilige route naar de Oost. Na enkele jaren uittesten werden in augustus 1616 resoluties aangenomen waarin de schippers verplicht werden geen enkele vreemde haven meer aan te doen behalve Kaap de Goede Hoop en na de Kaap over een afstand van 1000 mijl of meer de route van Brouwer te volgen. Het duurde nog een jaar tot op 15 augustus 1617 door middel van een "seynbrief" (de seinbrief bevatte instructies die de schipper van hogerhand meekreeg) de route van Hendrik Brouwer verplicht werd gesteld. In dat document werd de tot dan toe gangbare route naar Indië verlegd door vanaf de Kaap iets zuidwaarts aan te houden en dan langs de 38e breedtegraad in oostelijke richting te varen tot vlak voor de kust van West-Australië. Hierdoor werd de reistijd van Patria naar Indië ingekort van één jaar tot vijf of zes maanden.

Dit was natuurlijk mooi, zo'n nieuwe route, maar er was nog wel een klein probleempje. De plaatsbepaling op zee was in die tijd nog niet helemaal nauwkeurig. De breedtegraden waren goed te bepalen, maar bepalen op welke lengtegraad men zich bevond moest op gegist bestek. Met kompas en log moest de stuurman zo nauwkeurig mogelijk de lengtegraad bepalen. Het log mat de snelheid t.o.v. het water, met zeestroming en wind kon geen rekening gehouden worden. Hierdoor kon men er behoorlijk naast zitten. Op de route tussen de 35e en 40e breedtegraad bevonden zich alleen de eilanden Amsterdam en St. Paul op ongeveer 700 mijl van Kaap de Goede Hoop. Men kon een eventuele verkeerde positie nauwelijks corrigeren. Hoewel het over het algemeen verrassend goed ging heeft men de situatie toch ook enkele keren verkeerd ingeschat en zat men al op de kust van West-Australië terwijl men meende er nog ver vanaf te zijn. Omdat de schepen moeilijk wendbaar waren en de westenwind op zo'n moment ook niet meeholp, was het meestal te laat als men land zag. Dit alles gaf dus soms onvrijwillige ontmoetingen met West-Australië. Op deze manier zijn enkele VOC-schepen op Australiës westkust verongelukt.

1616 - Dirk Hartogsz

Tinnen bord van Dirk Hartogsz 1616

De tinnen schotel
achtergelaten door
Dirk Hartogsz in 1616
(Klik voor grotere
afbeelding)

De eerste Nederlander die voet zette op de westkust van Australië was Dirk Hartogsz. Deze schipper raakte in 1616 op de reis van Nederland naar Indië de rest van de vloot bij de Kaap kwijt. Hierdoor moest de Eendracht alleen verder. Op 25 oktober zag hij bij de huidige Shark Bay enkele onbewoonde eilanden met daarachter een uitgestrekt vasteland. Hij ankerde om de eilanden te verkennen. Toen hij na twee dagen weer vertrok, liet hij een platgeslagen tinnen schotel aan een paal achter waarop geschreven stond dat hij hier twee dagen geweest was. Dit bord bevindt zich nu in Amsterdam in het Rijksmuseum. Het eiland heet nu Dirk Hartogseiland en de rede Dirk Hartogsree. Na zijn vertrek bracht hij de westkust van Australië van 26° tot 22° ZB nauwkeurig in kaart en noemde het vaste land naar zijn schip Eendrachtsland.

1618 - Zeewolf en Mauritius

Anderhalf jaar later zag de Zeewolf op 11 mei 1618, enkele dagen nadat hij naar het noorden was afgebogen, op 21° ZB onbekend land, nog niet ontdekt en in kaart gebracht. Men kende de ontdekking van de Eendracht nog niet. Een maand later landde schipper Leendert Jacobsz van de Mauritius op een eiland voor West-Australië op 22° ZB en trof daar voetstappen van mensen aan. In Bantam vernam hij van de ontdekking van Dirk Hartogsz.

1619 - Frederik de Houtman

Onder Frederik de Houtman vertrok eind 1618 een vloot met de nadrukkelijke opdracht naar het onbekende land uit te kijken en het nauwkeurig in kaart te brengen. Door slecht weer raakten de schepen elkaar kwijt. Aan de Kaap ontmoette de Dordrecht met schipper Reynier Jansz. de Amsterdam met schipper Maarten Cornelisz. en zij besloten samen verder te reizen. Op 19 juli 1619 bereikten zij op 32½° ZB, veel zuidelijker dan hun voorgangers, de kust van Australië. In brieven aan de Heren XVII waren zij erg enthousiast hoewel zij de kust niet konden verkennen en meenden dat dit het goudland zou kunnen zijn. Het land werd Dedelsland (wat later meestal d'Edelsland werd) genoemd naar de meereizende Raad van Indië Jacob Dedel. Om niet door de westenwind aan lagerwal te raken bleef men op ruime afstand van de kust. De Houtman ontdekte lage eilandjes met koraalriffen er om heen. Dit voor de grote schepen gevaarlijke gebied werd nauwkeurig opgemeten en ingetekend opdat het gemeden kon worden. De eilandengroep werd De Houtman Abrolhos genoemd. Deze eilanden zouden in 1628 het decor vormen van de Batavia-tragedie.

1622 - Leeuwin, Hazewind en Haring

De volgende ontdekking was die van de Leeuwin. Dit schip bereikte in 1622 de Australische zuidwestkust op 35° ZB. De kaap werd Kaap Leeuwin genoemd, de nog steeds gebruikte naam.
De Heren XVII wilden het ontdekte land wel nader onderzoeken want als daar inderdaad goud gevonden kon worden dan was dat wel erg interessant. In Batavia had Coen het te druk met andere dingen dus dat jaar kwam het er niet meer van. Op 5 juli 1622 kwam een sloep in Batavia aan met Engelse schipbreukelingen van het schip Tryall. Zij waren de zoveel mogelijk geheim gehouden route van de Nederlanders gevolgd en 's nachts op de Australische kust gestrand op ca 20° ZB. Dat gaf grote schrik bij de Nederlanders omdat hun geheime route nu dus ook bij de Engelsen bekend was en omdat er dus kennelijk op hun route nog onverkende gevaarlijke riffen en eilanden lagen. Nu was het toch wel erg noodzakelijk om de kust nader te verkennen. In Batavia werden de twee jachten Hazewind en Haring, beide onder commando van Jan Vos, uitgerust. Vos moest toch vooral ook naar dat goud uitkijken. En hij kreeg de opdracht om een paar jongens of meisjes van de lokale bevolking mee te nemen om in Batavia op te leiden voor tolk. Ver zijn beide schepen echter niet gekomen. In Straat Sunda lagen de VOC-schepen Wapen van Rotterdam en Mauritius voor anker. Het bleek dat de bemanning in z'n slechte toestand waren dat zij niet meer in staat was de zeilen te bedienen. De Hazewind en Haring werden daarop ingezet om beide schepen naar Batavia te brengen. Omdat het seizoen te ver gevorderd was moest de verkenningsexpeditie een jaar uitgesteld worden.

lees verder >>
1 2 3 4

Bronnen

[1] Henderson, J., 1999. Sent forth a dove : discovery of the Duyfken. - University of Western Australia Press, 1999. - 218 p., [en]
[2] Sigmond, J.P., en L.H. Zuiderbaan, 1993. Nederlanders ontdekken Australië : scheepsarchaeologische vondsten op het Zuidland. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1993. - 172 p., [nl]